wijze inspanden: in het culturele werk, in de land- bouwmodernisering, in het streven naar betere verbindingen bijvoorbeeld. Zo kwamen velen tot de ontdekking dat er toch iets was als een Zeeuws lotgeval, gelukkig met minimale proporties, want het echte „Schicksal" heeft genoeg ellende ge bracht. Van L. W. de Bree „Leer mij ze kennen, de Zeeuwen" weten we dat dit volkje slechts met een grove streek geborsteld kan worden. H. Schaafsma heeft in dit tijdschrift (11e jaargang, p. 12 e.v.) gesteld dat totalitaire régimes het centri fugale regionalisme plegen aan te moedigen, omdat zij het historisch eigene van een streek en zijn bevolking willen isoleren van de nationale cul tuur. In een tijdperk van soepele communicatie kan dit slechts gebeuren als men kiest voor een zeker conservatisme. In extremis hebben wij dit aange troffen in de Blut- und Boden-filosofie en de sibbekunde van het nationaal-socialisme. Aldus brengt men de streekbewoners er toe deze als substituut te aanvaarden voor eigen politieke activiteiten. Het centripetale regionalisme daaren tegen stelt de regionale cultuur als integraal be standdeel van een groter geheel. Blubo-regionalisme heeft in Nederland geen voet aan de grond gekregen. Misschien heeft het in Noord-Brabant over de beste troeven beschikt, maar mensen als Van Duinkerken waren in staat en zonder veel moeite het rechte spoor te blijven volgen. Geen wonder dat het geografisch en levensbeschouwelijk verdeelde Zeeland in het ge heel geen voedingsbodem bood. Voor scherts- mystiek was er geen meter ruimte en dan nog weigerde de geschiedenis voedsel aan te dragen. Over het culturele allooi van het regionale ge beuren valt weinig meer te zeggen na het Zeeland, waarom-daarom-nummer van Maatstaf. De lol van het gijgend gert waart er nog door rond en heeft na vele decennia kennelijk voor velen nog niets van zijn oorspronkelijke frisheid ingeboet. Het is moeilijk te kiezen tussen de auteur die zich nog steeds afzet tegen het Zeeuwse domineesland of hem die zijn flinkheid afmeet aan zijn verheven heid boven zo iets regionaals. Het zijn dan ook duidelijk historische schimmen, al is er nog een dichter die zich van het communisme heeft genezen door een Zeeuwse Kur. Dat dit het niet meer is blijkt ook uit de alomtegenwoordige tweede-huisje mentaliteit, dat maatstaf is geworden voor een volwassen Hollands-regionale cultuur. De tijd van de sentimentele aardrijkskunde en van het stoombootje in de mist is, voor de eigen bevol king althans, voorbij. Zielen verschrompelen niet meer aan de provinciale bittertafels. De moderne communicatiemiddelen, het eigentijdse theater en de mondiale cultuurmodes bereiken de provincie op hetzelfde moment of weinig later. Mini, mixi en maxi hebben de plaats van de klederdracht inge nomen. Mansholt doet zich ook hier voelen, de zedelijke problemen van het massa-toerisme onder scheiden zich nog slechts gradueel van die in Loosdrecht, de industrie is Europees, om niet te zeggen mondiaal (wie sprak er van het Atlantisch platform voorbij Wielingen en Oostgat?). De eco logie heeft ook in Zeeland haar massabeweging. Wij komen op de vraag of het menselijk huishouden ook een cultuurexponent is. Het wordt nog wel eens ontkend, vooral door wie nog negentiende-eeuwse elitaire cultuurbegrippen hanteren, door wie in een cultuurbelevenis nog steeds iets expliciets ziet, naast het banale dagelijkse gebeuren, een stuk romantiek. Die hooghartigheid treffen wij vooral bij de geest verwanten van Huizinga aan. Als we het anders stellen wordt dit nog duidelijker. Ik citeer met instemming Geyl (De vitaliteit der Westerse beschaving, in Geschiedenis als medespeler, p. 195). „De welvaartsstaat is natuurlijk geen plotseling naoorlogs produkt. Hij is in een lange periode van sociale strijd voorbereid. Zoals wij hem nu in wezen zien, is hij een treffend getuigenis van de vinding rijkheid, van de vormkracht en van de menselijkheid van onze cultuur. Zeker, dit is geen simpele ver worvenheid. 't Is iets dat om zo te zeggen dagelijks 189

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 13