burcht van Souburg wordt archeologisch „bewerkt";
er zijn thans reeds veel aanwijzingen over de bouw
van de boerderijtjes en verloop van het „straten
plan" in deze burcht.
In de 10e eeuw verschijnen op de schorren in de
nog niet bedijkte gebieden de stelbergen of vlied
bergen waar mens en vee veiligheid konden
zoeken voor te hoge vloeden. Een eeuw later gaat
men bedijken, waarbij burgers en kloosterlingen
een rol spelen. Uit de 12e eeuw zijn gegevens be
kend over de uithoven van o.a. Ter Doest, die be
langrijk zijn voor de uitbating van de hele streek. In
Zeeuwsch-Vlaanderen en op de Zeeuwse eilanden
ontstaan talrijke parochies en de eerste steden
(12e en 13e eeuw), Aardenburg en Middelburg om
er enkele te noemen. Bedijking op bedijking volgt.
De gronden worden bewerkt; men stelt zich te
weer tegen buiten- en binnenwater. Dit vereist een
waterstaatkundige organisatie: wateringen en pol
ders. Zeeland is dan overgangsgebied tussen
Vlaanderen en Holland en dat brengt meestal met
zich mee: oorlogen en schermutselingen. De
terpen, de vliedbergen, zijn in die tijd waarschijn
lijk versterkte heuvels. Een bekend voorbeeld is de
berg van Troje bij Borsele, een burchtheuvel die
in verschillende fasen is opgehoogd. Omstreeks
1200 wordt het slot in baksteen herbouwd12). Op
Zuid-Beveland hebben meer kasteelbergen gelegen,
die er op wijzen dat van de 12e tot de 14e eeuw
de vechtlust der Zeeuwen, al was het alleen maar
om zich te verdedigen, onverminderd bleef.
Op de helft van de rit hebben wij in het Zeeuws
Tijdschrift (9e jaargang) een opstel geschreven
met als opschrift: „Haken naar een gezicht op
dingen van weleer." Wij hebben toen, 1959, een
opsomming gegeven van hetgeen er in twintig jaar
op het gebied van de Zeeuwse geschiedenis ver
schenen was. Huizinga heeft ons beboeid met zijn
uitspraak over archiefonderzoek, dat men zo dik
wijls gepakt kan worden door een gevoel van een
onmiddellijk contact met een stuk verleden, een
hantise, een haken naar een gezicht op dingen van
weleer.
Steeds dringender komt het gevoel naar voren, dat
alleen door samenwerking van velen, boven reeds
genoemd en waarbij ik de filologen niet wil ver
geten, een totaalbeeld van de Zeeuw zo hij ooit
mocht hebben bestaan en van de Zeelanden tot
stand kan komen. Thans kan men nog een middel
eeuws landschap in de zak van Zuid-Beveland
ervaren, in zich opnemen of beter nog: ondergaan.
De heggen en welen, met de kerken en torens in
rode baksteen zijn er om stil van te worden. Nog
kan men de bekoring van een schorrenlandschap
ondergaan in het land van Saaftinge, dat voor
ons ligt als een stuk vroeg-middeleeuwse geschie
denis, met zijn schapenweiden, met zijn kreken en
oeverwallen, met zijn brugjes die voor ons heel
die rijke flora en fauna ontsluiten, die het tot een
uniek gebied maken. Als er ergens sprake is van
een land tussen slib en wolken dan is het daar.
Zoals een jonge Zwitser zijn bergen en dalen kent,
zou een jonge Zeeuw het landschap van zijn
provincie moeten kennen. Een verkeerd soort
211