vangst deden de gebroeders van Immerseel van de viskotter N.Z.l uit Terneuzen. In het pas van Ter- neuzen visten zij op ca. 35 m diepte een merkwaar dig gevormd voorwerp op dat, naar de telefonische beschrijving te oordelen, door kon gaan voor een versteend bot. De gebroeders namen de moeite om op een avond met het bot naar het museum in Aardenburg te komen, waar schrijver aan de hand van afb. 14f en 15c uit het boek van Van der Vlerk en Florschütz, Nederland in het IJstijdvak, de vissers ervan kon overtuigen dat zij een zeld zame vondst hadden gedaan, nl. een prachtige, gave schedel van een snavelwalvis (Choneziphius planirostris Cuv.) die hier zo'n miljoen jaar geleden heeft geleefd tijdens de vroegste fase van de Ijs tijd. Een nog niet uitgestorven verwant van de snavelwalvis is de „flesneus" of „eendenwalvis" (Hyperoodon). In 1965 kwam schrijver via de „bot- tenmarkt" te Colijnsplaat in het bezit van een tijd genoot van de snavelwalvis, een in de put voor Oostkapelle opgeviste Walrus(schedel), eveneens een zeldzame vondst uit de Zeeuwse wateren (thans in het Gemeentelijk Museum te Aardenburg). De Walrusschedel is in 1968 uitvoerig beschreven door drs. P. J. van der Feen in: Bijdragen tot de Dier kunde, afl. 38, p. 23-30 (Amsterdam 1968). Van geheel andere aard is een groot blok ge beeldhouwde steen dat tot voor kort beneden in de glooiing van het zogenaamde kruishoofd te Nieuwvliet was te zien. Mevr. Cramer uit Zuidzande belde me op zekere dag op of ik eens wilde gaan kijken naar een grote blauwgrijze steen waarop de kop van een leeuw was gebeeldhouwd. De steen bleek bij nadere informatie al sinds „mensenheu genis" in de voet van de zeewering te liggen. In het Mededelingenblad van de Heemkundige Kring van West-Zeeuwsch-Vlaanderen is er o.a. door dhr. J. Ch. Cornelis (2, 1969, 8, p. 6-7) al eens de aan dacht opgevestigd. Ik moet zeggen, het was niet bepaald een kunstwerk dat ik te zien kreeg, maar er ging toch iets fascinerends van uit. Het leek me de kop van een sater, compleet met bakkebaarden en twee hoorns. Het was eigenlijk een te boeiend stuk om het ten offer te laten vallen aan de zee, of vroeg of laat aan een beeldenstormende bad gast. Met zeer gewaardeerde belangstelling en medewerking van ir. L. Uildriks, hoofd Technische Dienst van het Waterschap Het Vrije van Sluis, en met de onmisbare hulp van twee geroutineerde dijkwerkers, is de steen op 1 oktober 1970 gelicht en de volgende dag naar Aardenburg overge bracht, waar hij na een opknapbeurt een plaats zal krijgen in het museum. De steen heeft een hoog te (vooraanzicht) van 60 cm, de breedte bedraagt 30 tot 40 cm (tapse vorm), de dikte 30-45 cm. Het is vermoedelijk een slotsteen geweest bovenuit een poort. Dr. L. Devliegher van de Prov. Dienst voor Culturele aangelegenheden te Brugge heeft de steen onlangs bekeken. Hij dateert hem op zijn vroegst in de 16de eeuw (Renaissance). Hij acht het mogelijk dat de zware steen met zijn tapse vorm afkomstig is van de afbraak van een poort gebouw van een of ander stadsverdedigingswerk of een fortificatie. In de vorige eeuw zijn er nog al wat 17de-eeuwse versterkingen gesloopt. Hopen- lijk komen we nog wat over de herkomst van de steen van Nieuwvliet te weten. De kust van Zeeuws-Vlaanderen heeft dit jaar verder nog een aantal losse vondsten opgeleverd, zowel uit de préhistorie als de Romeinse tijd. In de omgeving van het Zwin worden vrij regelmatig artefacten gevonden, waarvan er enkelen schijnen te dateren uit het jong-Paleolithicum (Paleolithicum Oude Steentijd), ca. lO.OO'O j. v. Chr. Bij de datering van deze vuurstenen voorwerpjes, die dui delijk door mensenhand zijn gemaakt, laat men zich niet alleen leiden door de vorm en gebruikte techniek, maar ook door het al of niet aanwezig zijn van patina (verweringsglans). Met dit laatste moeten we m.i. voorzichtig zijn, want door het langdurig verblijf in zout water en door de invloed van zon en wind, zou deze patina aan de kust wel eens vlugger kunnen ontstaan dan we denken. In Westerheem, het tweemaandelijks tijdschrift van de Archeologische Werkgemeenschap voor Neder land, zijn in 1969 en 1970 artikelen geschreven over deze vondsten door de heren J. P. Veerman (Eind- 220

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1970 | | pagina 44