deel van de netto-besomming. Alleen voor de
kleinere schepen, die voornamelijk op de garna
lenvisserij zijn aangewezen, zijn de resultaten af
en toe teleurstellend geweest. Hier zijn dan ook,
mede door verkeerde financiering, enkele schepen
„tegen de kant" gegaan.
In 1969 werd aan de vismijn te Breskens voor 5
miljoen aangevoerd; Colijnsplaat en Vlissingen
kwamen elk op een aanvoer van ruim 2 miljoen.
De Zeeuwse vismijnen zijn landelijk gezien relatief
klein van omvang. In de vier belangrijkste havens
IJmuiden, Urk, Scheveningen en Den Helder werd
in 1969 voor resp. 81 miljoen, 38 miljoen, 35
miljoen en 19 miljoen aangevoerd.
De financiering van de vlootvernieuwing is verge
makkelijkt door het systeem van de gemeentelijke
kredietgaranties. De gemeente garandeert de af
lossing en rentebetaling over maximaal 70% van
de investering. Deze faciliteiten hebben een
schaduwzijde: zij brengen sommige vissers er toe
relatief grote risico's in de investerings- en exploi
tatiesfeer te aanvaarden. Voor de nieuwe typen
schepen zijn de investeringen opgelopen tot
750.000 a 1.000.000. Omstreeks 1960 bedroegen
de investerigen voor een nieuwe kotter nog slechts
circa 150.000. Zolang de gunstige visserijresul
taten van de laatste jaren aanhouden, zullen de
aflossingen op de hoge investeringen vlot kunnen
worden opgebracht. De bedrijfsvoering wordt
echter gevoeliger voor marktverstoringen, voor
technische storingen en voor ziekte en verloop
onder de bemanning.
Naarmate verder uit de kust wordt gevaren met
grotere en duurdere schepen, worden meer eisen
gesteld aan vakmanschap en beroepsopleiding.
Het zou te betreuren zijn, indien juist in deze fase
de Zeeuwse visserijschool te Vlissingen zijn deuren
zou moeten sluiten. De visserijschool kampt al jaren
met een tekort aan leerlingen, enerzijds doordat de
belangstelling onder de jonge vissers niet maximaal
is, anderzijds doordat de recruteringsgroep zo klein
is. In de afgelopen jaren heeft de visserijschool
ook veel kunnen doen aan de opleiding van de
oudere vissers, met name ten behoeve van het zg.
dispensatiediploma. Zowel voor de opleiding der
jongeren als voor de bijscholing der ouderen is
het behoud van het visserijonderwijs in Zeeland
dringend gewenst.
De Deltawerken laten de kustvisserij niet on
gemoeid. De haven van Veere viel ten offer aan
het Drieeilandenplan; Colijnsplaat verliest om
streeks 1978 zijn functie voor de kustvisserij. Voorts
zal waarschijnlijk de visstand voor de Zeeuwse
kust nadelig worden beïnvloed door de afsluiting
van de Grevelingen en de Oosterschelde. Deze
zeearmen vervullen een zg. kraamkamerfunctie
voor jonge garnalen en jonge tong. Een teruggang
van de visstand voor de Zeeuwse kust zal er toe
leiden, dat de Zeeuwse vissers naar verder gelegen
gronden zullen uitwijken. Het gevolg kan zijn, dat
meer dan tot nu toe in niet-Zeeuwse havens wordt
aangevoerd en gemijnd.
Hoewel het Ministerie van Landbouw en Visserij
streeft naar een concentratie van visserijhavens,
ziet het er vooralsnog niet naar uit, dat Zeeland
één centrale aanvoer- en mijnplaats zal krijgen.
Breskens en Vlissingen willen beide hun vissers
haven en vismijn behouden en hun accommodatie
uitbreiden, teneinde de Colijnsplaatse vloot (na
1978) te kunnen opvangen. Noch bij het Provinciaal
Bestuur, noch bij Zevibel is de concentratiege
dachte overgenomen. De vissers van Arnemuiden,
die een belangrijk deel van de Colijnsplaatse vloot
vormen, geven in meerderheid de voorkeur aan
Vlissingen boven Breskens. Breskens legt de nadruk
op de gunstige ligging ten opzichte van de afzet
markten (België en Frankrijk) en op de plaatselijke
aanwezigheid van verschillende groothandelsves
tigingen in garnalen en vis (o.a. Bresaens, Cambier,
Obrie en Van den Heuvel).
In het onzekere toekomstbeeld van de Zeeuwse
kustvisserij na de afsluiting van de Oosterschelde
zijn enkele vage structuren te ontwaren: grotere
schepen, maar kleiner in getal, minder sterke band
met de Zeeuwse aanvoerhavens, twee onderbezette
Zeeuwse vismijnen.
231