dermate verstoord, dat het weinig zin had in het
licht van de naderende Oosterscheldeafsluiting
de bedrijfsvoorraden weer moeizaam te gaan op
bouwen. Een speciale oesterschaderegeling, voor
uitlopend op de definitieve algemene Deltaschade
regeling, schiep de mogelijkheid een tegemoet
koming te verkrijgen op basis van de bedrijfs
situatie vóór de vorstcatastrophe. Vrijwel alle oes
terkwekers hebben toen inderdaad hun bedrijfs
voering beëindigd. Enkelen zijn doorgegaan met
het opkweken van geïmporteerde jonge oesters.
Geleidelijk is de aanvoer van oesters weer opge
lopen tot een jaarlijkse waarde van 5 a 6 miljoen.
Maar ook voor de oesterteelt betekent de afsluiting
van de Oosterschelde het definitieve einde, tenzij
het Yersekse project voor de aanvoer van Noord
zeewater via een persleiding een kans van slagen
heeft.
Een deel van de oesterkwekers is overgestapt naar
de mosselbedrijven of naar de sportvisserij (verhuur
van boten). Te Yerseke hebben verschillende kwe
kers zich energiek op de champignonteelt gericht;
anderen op de pluimveeteelt. Verschillende werk
nemers zijn in de bouwvakken en in de industrie
terechtgekomen.
Met de afsluiting van de Oosterschelde zal een
stuk karakteristieke Zeeuwse bedrijvigheid, een stuk
van het oude Zeeland, voorgoed verdwijnen. Dit
betekent een gevoelig verlies, allereerst voor de
direct betrokkenen, maar ook voor heel Zeeland
en zeker ook voor de brede kring van voor
namelijk Belgische en Franse afnemers van
Oosterscheldeproducten.
Marine en Loodswezen
De „Zeeuwse" Marine staat minder in de publici
teit dan de Zeeuwse vissers. Hoewel de Marine
sterk met Zeeland vergroeit is, wordt ze toch meer
als een onderdeel van een nationaal instituut
ervaren dan als een karakteristiek Zeeuws element.
Vroeger hoorde de Marine bij het Vlissingse straat
beeld, nu leeft zij een wat geïsoleerd bestaan in
een hoek van de Vlissingse buitenhaven. Niettemin
vormt de Marine een kleurrijk element in de Zeeuw
se samenleving en een waardevol segment in de
werkgelegenheidsopbouw.
In de nieuwe Marinekazerne aan de buitenhaven is
de verzorgingseenheid ondergebracht ten behoeve
van de mijnenbestrijdingsgroep, die in Vlissingen
is gestationeerd. Deze groep omvat naast het
hoofdkwartier-ondersteuningsschip Hr. Ms. „Onver
moeid" een vijftal kustmijnenvegers, een drietal
ondiepwatermijnenvegers, een duikvaartuig en een
patrouillevaartuig. Met dit patrouillevaartuig
Hr. Ms. „Balder" wordt een niet al te streng
oog gehouden op het doen en laten van de vissers
voor de Zeeuwse kust. In de binnenhavens ligt
tenslotte nog de „mottenballenvloot" van mijnen
vegers.
De totale sterkte van het personeel aan boord
bedraagt ongeveer 300 man, voornamelijk dienst
plichtigen. Op de kazerne werkt circa 300 man per
soneel (voornamelijk beroepskader) en verder nog
wat burgerpersoneel. Van de totale sterkte is onge
veer de helft woonachtig in Zeeland.
Er is een zekere band tussen de Marine en „De
Schelde". Op de Scheldewerf zijn in de loop der
jaren verschillende orders voor de Marine uitge
voerd. Thans wordt de bouw van fregatten voor
bereid.
Er is ook een zekere band tussen de Marine en
het Nederlands Loodswezen. Het Loodswezen res
sorteert onder de Staatssecretaris van Marine. De
commandant van het zesde (Zeeuwse) district is,
evenals zijn collega's van de overige districten, tot
nu toe gekozen uit de kring der Marineofficieren.
Niet alleen de kijkers naar de Zeeuwse voor
lichtingsfilm „Waar de zee het land ontmoet",
maar ook vele niet-voorgelichte Zeeuwen zijn ver
trouwd met het beeld van de zelfverzekerde
mannen, die zich met snelle boten naar de schepen
in de Scheldemond laten varen. Weinigen zullen
echter weten, dat aan de beloodsing van de
Westerschelde een vrij ingewikkelde regeling tussen
België en Nederland ten grondslag ligt.
Het verdrag van 1839 met België over het regime
233