„Er zat vroeger een sfeer van romantiek rond het
werk," zegt de dienstgeleider, die uit Sittard
komt. Zijn collega Mulder, die de ouderwetse
velddiensten nog volop heeft meegemaakt, beves
tigt het. „Romantisch en sportief, jazeker. Je maak
te de voorgeschreven dienstrondes op de fiets, je
zat urenlang te observeren van achter een boom,
op een klapstoeltje, een schapevacht om de schou
ders getrokken. Doorwaakte nachten, weken ach
tereen, ja zeker. „En zo nu en dan tippelden ze in
de val. Je zag ze aankomen met hun zakjes op de
rug: Solomargarine, Belgische suiker, pudding
poeder. Je sommeerde ze halt te houden en
meestal zat er niet veel anders op dan dat maar
te doen."
Was er gevaar bij? Waren ze rancuneus?
„Volstrekt niet. Ze accepteerden hun tegenslag als
een normaal risico van het bedrijf."
De derde man vult aan: „De een verzuchtte: da's
een strop, de ander zei: pech gehad, maar wanneer
je ze een week later voor een tapkast ontmoette,
presenteerden ze je een pilsje."
Kiesheidshalve informeren we niet, of de heren
grensbewakers het pilsje ook accepteerden.
De jongste van het gezelschap vertelt van zijn eer
ste kosthuis in Sas van Gent. Het was kort na de
oorlog. Het maandsalaris van een beginnende
grenscommies lag zo om en bij de vijfentachtig
gulden.
„M'n hospita was een best mens, enigszins van het
moederlijke type. En de keuken was prima, veel
beter en gevarieerder eigenlijk dan op grond van
de distributietoewijzigingen mogelijk was. Zo nu en
dan verscheen er 's avonds iemand aan de achter
deur met een volle tas. Ik liep dan maar even de
kamer uit. Want meneer, ik kreeg daar toch zulke
lekkere frites! en altijd een flinke lap vlees. Een
douanier is ook maar een mens
De dienstgeleider voert ons terug naar het onder
werp van gesprek: „Gevaarlijk werd het aan de
grens pas toen de grote botersmokkel begon.
Uitvoerfraude, zoals u weet. De romantiek was
toen ver te zoeken. De smokkelaars opereerden
met pantserwagens, met kraaiepoten en rookbom
men, wij met vuurwapens en staaldraden. Ja, dat
ging hard tegen hard."
De Bruin: „Ging, zegt u?"
De dienstgeleider: „Ja, het hoogtij van de boter
smokkel is lang voorbij."
De Bruin: „En was dat nu werkelijk een lucratief
bedrijf?"
De dienstgeleider: „Wat dacht u! Drie-, vierduizend
kilo boter per rit, winst een gulden per kilogram!"
Er valt een stilte. Winst, rekenen wij inderhaast uit,
is op basis van de verstrekte cijfers alleen te maken
als een bescheiden percentage van dergelijke
smokkeloperaties tot aanhouding en inbeslagne
ming leidt. We durven dat percentage niet vragen,
we zijn geen beroepsjournalisten.
De rest is keuvelen. „Jaarlijks passeren zestig
duizend binnenvaartschepen het grenskantoor van
Sas van Gent", zegt een van de heren. En een
ander doet deze uitspraak: „Er is geen grens
bewoner die ooit sigaretten met Nederlandse
banderole op zak heeft."
De dienstgeleider.
H. F. Kok van de Glasfabriek.
239