„Vrijwillige" lening
Een ander fel omstreden punt „speelt" ook in die
begintijd. De toenmalige minister van financiën
F. A. van Hall pousseerde zijn „vrijwillige" lening
van 127 miljoen, zo vrijwillig overigens dat som
mige mensen hun goederen moesten verkopen, om
geld voor deelneming te kunnen opbrengen.
Bij de kritiek op deze financiële maatregel speelde
de Zierikzeesche Nieuwsbode een belangrijke rol,
naast andere kleine thans geheel vergeten
bladen, als „Asmodee", „De Ekster", de „Hydra"
en anderen, die gelijktijdig een beeld geven van
de midden 19e eeuwse pluriformiteit van het vader
landse perswezen.
De minister was niet erg gesteld op de kleine
„stokebranden" en hij zon op een middel hen de
pen te snoeren. Hij vond het in de Zegelwet van
1845. De „blauwe duim van de fiskus" drukte zwaar
op de kleine bladen en eind 1845 leek het einde
nabij, maar het was schijn. In 1846 verscheen de
krant toch weer en zelfs in groter formaat, zij het
(en dat was een duidelijke achteruitgang) slechts
eenmaal per week.
Latei" werd de verschijningsfrekwentie twee maal
per week en dan duikt ook de naam op van de
meest geruchtmakende man, die ooit aan de Zie-
rikzeese krant verbonden is geweest: George Anne
Christiaan Willem Ie Vasseur de Congée, markies
De Thouars, in 1807 geboren op de havezathe Sin-
graven bij Denekamp.
In 1823 had koning Willem I hem tot page be
noemd, wat inhield dat hij als kadet op de artille
rie- en genieschool te Delft werd geplaatst. De
studie echter werd niets, evenals zijn huwelijk dat
hij kort nadien sloot. De Thouars onbeheerst en
onevenwichtig greep naar de pen en werd me
dewerker aan verschillende oppositiebladen, waar
onder de Zierikzeesche Nieuwsbode. Een fataal
bericht in deze krant bezorgde hem gevangenis
straf. Na de dood van zijn moeder zwierf hij enige
jaren rond in de omgeving van Hannover, waar
hij vereenzaamd overleed. Nog in 1850 had hij ge
poogd naar Nederland terug te keren, maar in Har-
denberg werd hij gearresteerd. In 1846 schreef hij:
„De ondeugende kantonrechter Jan B., door „De
Burger" (een oppositiekrant) schrikkelijk in de ma
ling genomen, begint nu valse guldens te debite
ren". De aanklacht zonder enig bewijs gold
de kantonrechter Jan Bruins te Ommen. Zeer ge
griefd diende Bruins een aanklacht in, maar De
Thouars gaf geen krimp. Hij repliceerde: „draagt
dieverij in grove pij; alleen dan lijfsgevaar?"
De uitgever van de Nieuwsbode werd gedagvaard
en De Thouars (hij had zijn „gemengd bericht" in
gezonden) werd als een misdadiger op een kar
van gevangenis tot gevangenis in de winter naar
Zierikzee vervoerd. Op 18 januari 1847 arriveerde
„de Markies" te Zierikzee, waar de veelgeplaagde
man met toestemming van de officier van justi
tie zijn intrek nam in het huis van „sinjeur de
Looze". Zijn rechtzaak vond plaats op 28 januari
1847. De Thouars kreeg twee jaar gevangenisstraf
en 100,boete. Kort daarop verscheen in de
krant een treffend „Afscheid van Zierikzee", waar
in De Thouars de stad een „vaarwel" toeriep, die
zo zeer met hem had meegeleefd. In hoger beroep
kreeg de Markies tenslotte drie maanden. Hij
wachtte echter het vonnis niet af, maar vluchtte
naar het Hannoverse.
Zeven vervolgingen
In die tijd ging het bij de (kleine) pers kennelijk
ruig toe, want op een gegeven moment liepen ze
ven vervolgingen tegen het blad, waarvan vier
tegen de redaktie. Inzet was altijd de persvrijheid
en langzamerhand werd de vrije meningsuiting al
iets minder gekneveld, zoals later bleek tijdens een
„Bode-zaak", die diende voor de Hoge Raad,
waarop mr. A. de Pinto, raadsman van de uitgever
enkele „gevoelige tikken" wist uit te delen.
Zo scharrelde de Zierikzeesche Nieuwsbode door
de eerste, verschrikkelijk moeilijke jaren. Op 1 juli
1869 begon de krant drie maal per week te ver
schijnen. Dat kan allemaal voor hetzelfde abon
nementsgeld, omdat de „Blauwe duim van de fis-
kus" het gehate dagbladzegel werd afge
schaft.
In juli 1889 werd de Zierikzeesche Courant overge
nomen en met de Zierikzeesche Nieuwsbode ver
enigd in één aparte naamloze vennootschap.
„Eerste kwart 20ste eeuw"
Het eerste kwart van deze eeuw was de heer A
Frankel hoofdredakteur van de Zierikzeesche
Nieuwsbode. Hij was van Joodse afkomst en stond
in zijn kolommen vaak de Duitse politiek voor,
niet wetend uiteraard wat de rest van deze eeuw
nog voor zijn rasgenoten in petto had. Hij was een
groot ijveraar voor staatspensionering en uit die
tijd stamt een brokstuk spannend politiek leven in
1906, toen de elektorale strijd scherp werd rond
de Kamerverkiezingen van 1905.
Mr. R. J. H. Patijn en jhr. Pompe van Meerdervoort
(A.R.) waren de kandidaten, rond wie de strijd zich
toespitste.
De liberalen zongen: „Patijn is onze man, ons kra
nig kandidaatje, die machtig spreken kan; hij geeft
ze op d'r baadje".
De tegenhanger was het schone lied: „Ons stadje
Zierikzee, verscheurt door felle twisten. Klein stipje
aan de zee; de plaats der paganisten".
Topnieuws was ook de Boerenoorlog; veel inkt
werd besteed aan het „perfide Albion". Onder het
pseudoniem „Brinio" schreef hij zijn (liberale)
hoofdartikelen. Nog altijd een vrij intense begelei
ding van het „grote nieuws" ,vaak echter met
achteruitstelling van hetgeen in eigen streek plaats
vond.
In 1918 werden in de Zierikzeese raad de politieke
bordjes verhangen en kreeg de S.D.A.P. vaste
grond onder de voeten. In wereldoorlog I had
Frankel het op het punt van de nieuwsvoorziening
druk met de Centralen, die hij door dik en dun
verdedigde, de komst van de Belgische vluchtelin
gen en de vissers uit Heyst-Blankenberghe in de
Oude Haven te Zierikzee.
Opvolger van de heer Frankel in 1918 was de heer
M. J. Kosten, afkomstig van Dreischor.
7