Hij verhaalt hoe een landbouwer-jager enkele ke
ren achtereen verhinderd was aan de partij deel te
nemen. Daarom zond hij een plaatsvervanger. Dat
was zijn eerste knecht, die gewoonlijk als drijver
optrad. Als jager zat deze man nu aan tafel tussen
de heren, maar bij een volgende gelegenheid deed
de baas zelf weer mee. De knecht werd drijver en
dientengevolge bij de schuurbevolking ingedeeld.
Wij knopen het verhaal in ons oor, onthouden
daarbij wel wat op een wagenschot in de taveerne
geschilderd staat: Wie weef of 'f waer is.
De avond van nog altijd dezelfde dag zijn we de
gasten van de heer A. M. Geluk, landbouwer op
Weelzicht onder Schuddebeurs.
Stelt u zich Weelzicht niet te simpel voor, in Fries
land zou het landgoed een state heten. De heer
Geluk is dijkgraaf van het Waterschap Schouwen-
Duiveland. Hij is een persoonlijkheid, een man die
ik mij even goed in de Volksvertegenwoordiging
als in de directiekamer van een groot bedrijf kan
voorstellen. Hij zou, indien hij tijd had, ongetwijfeld
interessante artikels voor het Zeeuws Tijdschrift
kunnen schrijven, over oude en nieuwe taken van
de waterschappen, over de wenselijkheid van nog
verdere schaalvergroting.
Soms doet de heer Geluk mee aan de jacht.
Hij vindt het heerlijk een dag door de velden te
lopen, in een pittige vrieskou of desnoods onder
een druilerige hemel. Hij wil het wild zijn kans
geven, zich weidelijk gedragen, naar de erecode
der sportieve jagers. Hij is er tevens van overtuigd,
dat enig wild moet worden afgeschoten. En toch
Mevrouw Geluk zegt: „Het is wel gebeurd dat de
buit in de keuken lag: hazen, konijnen, fazanten.
Dan zei m'n man: ik wou dat ze allemaal weer
wegrenden, wegvlogen."
Ik stel mijn verraderlijke vraag: „Is er nog wel eens
een pretje, een etentje bijvoorbeeld van de jagers
onder elkaar?"
De heer Geluk: „Een etentje dat is het woord
niet. Van de jacht krijg je trek. Soms eten we
samen met de drijvers in een dorpscafé, een een
voudig doch voedzaam maal, als u begrijpt wat ik
bedoel. En soms worden we uitgenodigd bij een
van de jachtvrienden thuis. Mijn vrouw bijvoorbeeld
serveert wel eens bruinebonensoep, daar heeft ze
in onze club een naam mee verworven."
„En de drijvers?"
De heer Geluk glimlacht. „Dat hangt af van de
omstandigheden. Het gebeurt wel dat we gezamen
lijk in de schuur eten. Vroeger had je, haast prin
cipieel, een tafel voor de jagers en een tafel voor
de drijvers, maar heus, dat is voorbij, tenminste
tien jaar voorbij."
Wanneer we naar Walcheren terugrijden, begint
De Bruin: „Dat verhaal in de herberg
„Ja, tendentieuse berichtgeving. Als er geen rangen
en standen meer zijn, worden ze door bepaalde
mensen opnieuw geschapen."
Wij zitten tegenover dijkgraaf Geluk. Het ambt van
dijkgraaf komt ter sprake, hoe kan het anders
met iemand wiens geslacht weliswaar afkomstig is
uit Tholen, maar sedert generaties verbonden met
het wel en wee van het agrarische Schouwen. Toch
is de tijd voorbij, dat we hem alleen met voornaam
of voorletters zullen aanduiden, zoals jonker Jan,
meester Petrus, P. J. J. etc. Dat ligt geheel aan de
ontwikkeling in de agrarische wereld, zo nauw ver
bonden met het waterschapswezen. Deze tijd ver
draagt zich niet meer met het gemoedelijke en
Dijkgraaf Geluk