juffers, moest nog geschreven worden. Metje was aan boord van de turfschuit en Geurtse was op zoek naar een goeie voorraad. Daarom liep hij 's avonds nog al eens langs de kaden om te kijken, of er soms een veenschuiter was aangeko men, want als je er vlug bij was, kon je wel eens goedkoop aan je trekken komen. Zo ont moetten ze elkaar. Geurtse was van de kade bovenop de schuit gesprongen en Metje kwam plichtsgetrouw kijken wat er aan de hand was. Ze ontmoette de eerste steedse man in haar leven, die zeer gunstig afstak bij de armzalige veenkeu- ters die ze tot dan toe, en nog in beperkte mate, gezien had. Nu weet ik niet of Metjes moeder haar voor het vertrek nog raad of voorlichting had gegeven, maar ik kan me goed voorstellen dat Metje zelf alles liever wilde dan terugkeren naar de veenkoloniale toestanden. En iets daar van moet Geurtse, al jaren hunkerend naar een vrouw, in haar ogen hebben kunnen lezen. Ze vonden elkaar vlug, op de turf, op wat toch nog een brokje Drentse natuur genoemd kon worden. Er waren alleen een paar onplezierige bijkom stigheden. Ten eerste brak de maan, die daar voor nog schuil ging achter een fikse wolkenpar tij, door en kwamen er gelijktijdig enkele late wandelaars langs, die zeker voor de verspreiding van het nieuws van deze gebeurtenis zouden zorgdragen. En een ogenblik later sprong de vader met zijn zoons weer aan boord op een tijdstip dat weinig schikte. De vader was niet van streek, maar hij nam wel zijn maatregelen: Geurtse moest de turf kopen voor een stugge prijs en kreeg dan Metje op de koop toe als vrouw. Hij heeft daar nooit spijt van gehad, want ze was goed voor hem, maar de bijzonder heden over de eerste minuten van hun samen zijn, die door de eerder gemelde late wandelaars in sterk overdreven kleuren en geuren bekend werden, zorgden ervoor, dat Geurtse nooit in aanmerking zou komen voor een hoger sportje op de Middelburgse standenladder. Hier ligt eigenlijk het conflict in deze brandge- schiedenis. Als er een pand in vlammen dreigde op te gaan, verrichtte Geurtse met zijn mannen het bluswerk, en hij deed dat bekwaam, terwijl Van Ruyevoort op veilige afstand stond toe te kijken, al brulde hij zo nu en dan wel eens een commando. Als het pand en enkele aangrenzende percelen tot de grond toe afbrandde, dan was dat de schuld van Geurtse; bleven de panden behouden, dan ging Van Ruyevoort met de eer strijken. Geurtse vond dit alles niet eens zo erg, hij vond dat eigenlijk de normale gang van zaken. Maar het kwetste hem zeer, dat Van Ruyevoort bij iedere gelegenheid duidelijk liet uitkomen, dat Geurtse nooit commandant van de brandweer zou kunnen worden, omdat hij maar een eenvoudig ambachtsman was. En dat deed pijn. En toen Van Ruyevoort er een gewoonte van begon te maken op oefenavonden de lachers op zijn hand te krijgen door toespelingen te maken op de vlotte wijze waarop Geurtse zijn vrouw had veroverd, was de maat vol. Geurtse verzon het maneblussersplan, liet brand alarm maken en vijf minuten later was de hele brandweer onderweg naar de Lange Jan, met maar één bedoeling: blussen, wat dan ook. Geurtse begaf zich ook in die richting, maar op een bijzondere wijze. Hij was in een groot en nieuw wijnvat gekropen, dat voor het weeshuis bestemd was om de wintervoorraad zuurkool op te slaan. Dit vat zou naar het weeshuis gerold worden door twee potige weesknapen, die dit werkje 's nachts zouden verrichten, want Geurtse schonk dit vat aan het weeshuis en wilde niet dat iedereen dat zou weten. U merkt dat Geurtse zijn plan tot op de minuut had. berekend, want juist toen de brandweer een begin had gemaakt aan het terecht beroemd geworden maneblussen ook al was Geurtse zelf niet ter plaatse aanwezig, wat natuurlijk vreemd was rolden de weesjongens het vat langs de Lange Jan en bleven staan kijken. De slangen waren uitgerold, de pompiers waren aan het werk en zeven voortvarende blussers waren elk met twee emmers water onderweg naar het haantje van de toren. Ook de buurtbewoners waren in de dikwijls toch prettige sfeer van „d'r is brand" en liepen half gekleed de straat op en meenden duidelijk vlammenontwikkeling en rook te zien. Enkele bewoners van belendende perce len begonnen hun huis te ontruimen, wat aanste kelijk werkte, en na enkele minuten werden de eerste ledikanten door de zolderramen op straat gesmeten. En Geurtse maar geluidloos lachen, want hij zag alles. Hij had zich dubbelgevouwen in het vat, zat dik in de kleren, had de rest opgevuld met ruwe wol, was half gek van het rollen, was gebutst en gekraakt, maar hij zag de Middel burgers bouwen aan hun eigen spotsage. Hij zag hoe Van Ruyevoort zich uitsloofde om ook eens zelf een brand te blussen, nu zijn rechterhand er niet was, hij zag al zijn stadsgenoten zich uitsloven er een echte historische gebeurtenis van te maken, terwijl hij veilig in het vat zat, met zijn loerend oog voor het spongat. Ik voel als mens tot mens gesproken een diep medelijden met deze Geurtse. De man heeft in zijn leven nooit veel aanleiding gehad om eens hartelijk te lachen, maar op dit ogenblik, nu hij zich wezenloos had kunnen gieren, moest hij zijn neus dichtknijpen en zijn mond volstoppen met proppen wol. Hoe hij uit dit vat gekropen is, weet niemand; hij heeft er wel de tijd voor gehad, want het heeft één uur en twintig minu ten geduurd, voor Van Ruyevoort het sein brand meester' gaf. En het heeft tot de volgende middag geduurd, voor men in de gaten kreeg, dat er helemaal geen brand geweest was. Toen vloog Van Ruyevoort naar Geurtse, want hij begon er iets van te vermoeden. Geurtse lag in bed. Hij had het brandalarm wel gehoord, maar was niet kunnen komen, omdat hij van de zoldertrap gevallen was, hij voelde zich gebutst en gekraakt, en dat laatste was niet gelogen. Tot zover dan de gegevens van Klaas Slagters, 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 11