Landschapsontwikkeling
in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen
Ir. P. Tideman
Inleiding
Om te voorkomen, dat emotionele verwarring
ontstaat, is het nodig duidelijk onderscheid te
maken tussen:
landschapsonderzoek (wetenschap),
landschapsbeleid (politiek, juridisch, planolo
gisch),
landschapsbouw (landbouw, stedebouw, na-
tuurbouw, bosbouw, waterstaat).
Voor het onderzoek is allereerst van belang, dat
men zich vrij ideeën vormt en inzicht ontwikkelt,
zonder dat dit door beleid gefrustreerd wordt.
Hiertoe zal fundamenteel en toegepast onder
zoek nodig zijn op ecologisch (milieukundig),
sociaal-economisch en structureel gebied; teveel
moet nog met de natte vinger worden gewerkt.
Dit geldt voor de Delta en met name voor de
Westerschelde.
Voor het beleid zal inzicht moeten worden
verbonden met wilsvorming. Thans dreigt veel
als te abstract en opgelegd te worden gevoeld.
Er zal functioneel verbindend moeten worden
gewerkt door inspraak en beeldvorming. Niet te
snel in plannen en rechtsregels vastleggen.
Voor de landschapsbouw in ruime zin zal uit
gangspunt zijn het integreren van de verschillen
de impulsen van landinrichting. Dat wil zeggen
laten samenwerken en niet tegenwerken. Aller
eerst is het van belang te weten wat men in en
met de streek eigenlijk wil.
Wij worden tegenwoordig te veel door schade en
schande wijs, dat wil zeggen dat wij eerst
handelen en dan pas ontdekken wat wij eigenlijk
hadden moeten doen.
Landschap van Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen.
Algemeen.
Dft landschap wordt door intensieve en dynami
sche landbouw gekarakteriseerd. De vruchtbare
gronden werden gewonnen, verloren en weer
herwonnen op het eeuwig in- en uitstromende
water. Afgezien van de drogere en lichtere
gronden in het zuidoosten, alwaar het landschap
houtrijker en beslotener is, kan men spreken
van een open cultuurgebied met strenge technische
maatvoering. De vele kreken, al of niet
met open water, vormen hierin het natuurele
ment; zij hebben speelsheid overgehouden van de
vroegere dynamiek van de tijbeweging.
Deze dynamiek bezitten de buitendijkse terreinen
nog in volle mate. Een dynamiek die zich ook in
biologische produktie manifesteert. Deze over
treft de beste graanakker; de opbrengst wordt
alleen niet geoogst, doch staat wel de gehele
omgeving ten dienste. Zij drukt zich uit in een
zeer rijke vogelwereld. Enkele gegevens, ont
leend aan een publikatie van Wolff en berustend
op waterwildtellingen in 1966 en 1967, worden
hieronder vermeld. Van de in de gehele Delta
getelde watervogels (325.000-471.000 stuks) ver
bleef 25 procent in de Westerschelde. Het is
daarmee na de Wadden het belangrijkste over
blijvende waterwildgebied in Europa na voltooi
ing van het Deltaplan.
Verdronken land van Saeftinge.
Van de in totaal 5000 ha buitendijkse gronden
langs de Westerschelde vormt het Verdronken
Land van Saeftinge met 3500 ha de hoeksteen.
Van de overige terreinen zullen zeker 1000 ha hun
betekenis verliezen door indijking, dijkverkor-
ting, haven- en industrievestiging.
Alleen het Zwin en de geïnundeerde Polder in
West-Zeeuwsch-Vlaanderen, de Schorren van El-
lewoutsdijk en Waarde en het Land van Saeftin
ge kunnen hun functie in de keten van voedsel-
gebieden langs NW-Europa voor de talrijke
steltlopers, ganzen en eenden-soorten blijven ver
vullen. Daarmee zijn wij dicht bij het minimum
areaal genaderd, dat nodig is om dit tussen de
Wadden en Zuid-Frankrijk onmisbare steunpunt
in stand te houden. Dat het terrein bovendien
een eminent broedgebied is voor duizenden vo
gelsoorten, zij tevens nadrukkelijk vermeld.
Er is echter nog meer: het Westerschelde-
estuarium functioneert als open zee-arm en ri
viermond. Dit veroorzaakt specifieke zout- en
zoetwater getijdebewegingen met geleidelijke
overgangen tussen de verschillende gebieden. Het
Land van Saeftinge neemt hierbij een uiterste
plaats in op de grens van brak naar zoet. Ook
deze ketenfunctie is essentieel voor het behoud
van de biologische waarden in het landschap.
57