te Wemeldinge geboren schrijver kon niet nala
ten de Zeeuw Smallegange te citeren, die
schrijft dat onze voorvaderen liever iets loffe
lijks wilden bedrijven dan beschrijven. Zij heb
ben ons „weinig licht van den oirspronk en
voortgank deses landschaps nagelaten, waervan
de wisselvalligheden des noodlots met vele swa-
re watersnooden en overstroomingen de voor-
naemste redenen zyn geweest". Als we het werk
van Smallegange vergelijken met dat van Dek
ker, dan beseffen we hoeveel onderzoek in de
loop van de tijd is gedaan, maar tevens hoeveel
leemten er nog zijn in onze kennis van de
vroegmiddeleeuwse geschiedenis.
In zijn inleiding besteedt de auteur aandacht aan
de schrijvers over Zeeuwse geschiedenis. Hij
doet recht aan de eilandentheorie van Verheye van
Citters met de opmerking, dat hij de eerste was,
die met het oog op de middeleeuwse geschiede
nis van Zeeland een primair belang toekende
aan de historische geografie.
Nog een ander historicus wordt door Dekker op
een voetstuk gezet, namelijk de Groningse histo
ricus Gosses, die in 1917 een werk over de
middeleeuwse rechterlijke organisatie in Zeeland
liet verschijnen. „Zoals Verheye van Citters de
weg gewezen had naar de historische geografie,
zo wees Gosses terzake van de Zeeuwse institu
tionele geschiedenis de weg naar Vlaanderen".
Bodemkunde
Er is nog een naam, die de schrijver met ere
vermeld: Edelman, die naast de eigenlijke taak
van de bodemkunde ook een ideële doelstelling
zag. De bestudering van het land moest hand
aan hand gaan met die van de fysische omstan
digheden van de bewoning in het verleden. Zijn
werkwijze is verlaten en hoewel de kwaliteit van
de bodemkundige studies en rapporten is toege
nomen in bodemkundig opzicht dan zij
bevatten veel minder gegevens, die de historicus
interesseren. „Het schijnt dan ook niet in de lijn
van de verwachtingen te liggen, dat de bodem
kunde in de nabije toekomst nog met opzienba
rende ontdekkingen met betrekking tot de gene
se van Zeeland in de historische tijd voor de
dag zal komen". Wij hebben er al meer op
gewezen, dat met name in Vlaanderen is ge
werkt aan een synthese van de resultaten van
het bodemkundig onderzoek en de studie van de
historische bronnen.
Landschap
Tegenover het aanboren van een nieuwe bron
van de middeleeuwse geschiedenis als de bodem
kunde, staat het verdwijnen van een andere
bron: het landschap.
De schrijver doelt hierbij niet op de nog niet te
overzien zijnde industriële ontwikkeling, maar
op de herverkavelingen, die na de tweede wereld
oorlog en na de stormvloed van 1953 werden
uitgevoerd. Het feit dat voor kort de Brede
watering bewesten Yerseke nog ongemoeid werd
gelaten en het oorspronkelijke verkavelingspa
troon niet was verstoord, heeft een rol gespeeld
bij het kiezen van het onderwerp. „De wegen,
watergangen en perceelsvormen hebben zich
daar immers sinds de middeleeuwen, in de
meeste gevallen sinds occupatie in de periode
vóór het jaar 1000, niet noemenswaardig gewij
zigd". Een andere reden om Zuid-Beveland te
bestuderen is geweest, dat men tot nu toe teveel
de geschiedenis van Zeeland uit de geschiedenis
van Walcheren heeft afgeleid.
Acht eeuwen.
Acht eeuwen geschiedenis, vanaf de achtste eeuw
tot 1530 toe, wat de historische geografie betreft
de stormvloed was hier bepalend en 1570
als eindpunt voor de institutionele geschiedenis.
Tussen deze grenzen heeft Dekker een doortim
merd historisch bouwwerk opgericht met verras
sende doorkijkjes, maar vooral wijde perspectie
ven. Aan de ene kant voorzichtig, durft hij zeer
positieve dingen te zeggen over onderwerpen die
zeker geen communis opinio zijn, zoals de
christianisatie. „De missieaktiviteit van de H.
Willibrord op het eind van de 7e eeuw, heeft de
definitieve kerstening van de Zeeuwse kustbevol
king ten gevolge gehad. De ondergeschiktheid
van de Zeeuwse kerken aan de Utrechtse bis
schopszetel al in een vroeg stadium, zou kunnen
betekenen, dat het Willibrord is geweest, die de
oudste kerk in dit gebied gesticht heeft, of
althans dat die stichting onder zijn invloed
plaats vond". Hoewel Dekker in enkele opzichten
met Koch in zijn studie Archief Zeeuwsch Ge
nootschap 1958 van mening verschilt, is hij het
met hem eens, dat geen plaats als kerkelijk
centrum zozeer in aanmerking komt dan de
kustplaats bij Domburg, waar eens hef Nehalen-
nia-heiligdom heeft gestaan.
Koningsgoed in Zeeland.
Naast de goederen van de abdijen van Echter-
nach, Nijvel, Gent en Lorsch, was er een belang
rijk koningsgoed, dat waarschijnlijk uit de tijd
van de Frankische verovering op het einde van
de 7e eeuw dateert. „Het wordt in de bronnen
omschreven als Walcheren, hetgeen in ruime zin
opgevat mag worden.... De evolutie van het
begrip Walcheren schijnt gelijk op gegaan te zijn
met de uitbreiding van het reële ten bate van de
koning geëxploiteerde bezit". In verband met het
koningsgoed worden de raids van de Denen
genoemd en de overval op Walcheren in 837. Zij
zouden dit niet gedaan hebben, als er op Walche
ren niet te halen viel. „Hierbij dient vooral
gedacht te worden aan de handelsnederzetting
bij Domburg, maar ook aan het koninklijk
domein. Dit goederenbezit, aangeduid als de
provintia UUalacra, moet zeer groot zijn ge
weest. Vermoedelijk ging kort na het jaar 1000
het koningsgoed aan de graaf van Vlaanderen
verloren. Wat zijn de economische bedrijvighe
den geweest, die men hier kan verwachten in
een drooggekomen schorrengebied met een veen
achtige ondergrond: veeteelt en zoutwinning lig-
65