Met enige andere tekeningen, van de beweging
van de zon om de aarde en de beweging van de
aarde om de zon toont hij aan, dat in het
laatste geval alleen de schijngestalten van de
maan mogelijk zijn...
Hiertoe sal ick nu gaen gebruycken een seer
bequaam bewijs/genomen van de naeste oorsake
van 't gene te bewijsen is. Want soodanigh een
bewijs is wis-konstigh/ende kan met redene niet
wedersproken worden.
Hij beschrijft nauwgezet de stelsels van Ptole-
meus, Copernicus, Tycho Brahe, de voorstelling
van Simon Stevin en voorziet ze rijkelijk van
commentaren pro en contra.
Aan de hand van metingen en de bijbel geeft hij
het bestaan van een eerste, tweede en derde
hemel aan. De eerste is die van de planeten, de
tweede is die van de vaste sterren... Ten laetsten
hebb'ick uyt Godts woordt getooght/ende oock
met natuerlijcke redene bewesen /dat boven de
twee sienlijcke Hemelen/noch eenen derden on-
sienlijcken Hemel is/die de woninge is van Godt
ende van alle syne heylige Engelen/daer van dat
ick oock den Leser soo vele onderrichtinge
hebbe gedaen/als den tegenwoordigen handel
heeft vereyscht.
Dit boek, waarvan we mogen aannemen dat er
ongeveer 40 jaren van voorbereiding aan vooraf
gegaan zijn, bleek vooral in de latijnse vertaling
een knuppel in het hoenderhok der astronomen
te zijn. Het gaf aanleiding tot vele ander weten
schappelijke publicaties door vooraanstaande ge
leerden vóór en tegen de stelsels van Coperni
cus, Tycho Brahe en Ptolemeus. Zelfs Galileï had
critiek op het werk van Lansbergen. Als zwakte
punt voerde hij in 1632 aan, dat Lansbergens
denkbeelden, evenals sommige van Kepler, door
te ver te gaan meer tot twijfel dan tot bevesti
ging van Copernicus' leer zouden strekken en dat
door sommigen niet zonder reden de spot ermee
werd gedreven. Hoe moeilijk deze materie voor
de geleerden in die tijd was, blijkt wel uit het
merkwaardige feit dat Lansbergen de ontdekkin
gen van Kepler, die aan het stelsel van Coperni
cus pas zijn betekenis hebben gegeven, niet heeft
aanvaard.
Opera Omnia
Dertig jaar nadat Lansbergen het „peinzensmoe-
de hoofd ter ruste had gelegd", werden zijn
boeken nog als verzamelde werken in het Latijn
herdrukt. Hierin komt een portret van hem voor
op 67-jarige leeftijd. Het portret is gegraveerd
door W. Delff en voorzien van een lofdicht door
Daniel Heinsius.
In deze verzamelde werken komt men ook nog
een nagelaten werk van Lansbergen tegen, waar
van ook nog een exemplaar in het Nederlands
aanwezig is. De „Beschrijvingh der Vlacke SON
NE - WYSERS: In welcke de waere manier, om
deselve op allerhande vlackten te betrekken,
volgens wiskonstige regulen geleert, ende door
een groot getal vertoog-schetzen aengewesen
werdt. Nieuwelijx oversien ende met noodige
byvoeging verrijckt, Door Jaob Mogge, „Mathe
maticus".
Het werk is opgedragen aan de achtbare, wijze,
voorzienige... „Heeren, Bailliu, Burgemeesters,
Schepenen ende Raeden der Stadt Vlissinge."
Experimenteel onderzoek
Newton, geïnspireerd door Kepler, Galileï, Des
cartes, Christiaan Huygens, Wren, Hooke en
Halley, ontdekte de weg naar de leer van de
gravitatie en de betekenis daarvan voor de
opbouw van het heelal. Een groots opgezette
internationale samenwerking in de tweede helft
van de 18e eeuw door een groep vooraanstaande
geleerden, zoals Euler, Lagrange, d' Alembert en
Laplace leverde door bepaling van de massa's en
de onderlinge aantrekkingskracht van de naast-
bijzijnde hemellichamen een juist beeld van ons
zonnestelsel op. Bekijken we nu de voorstelling
van het heelal door Einstein, dan verkeren we in
dezelfde twijfels en maken we misschien weer
dezelfde fouten.
In het naast elkaar stellen van wetenschap en
geloof is Lansbergen de vertegenwoordiger van
de moderne richting in de natuurwetenschappen,
die los van traditie en schriftgezag op het experi
mentele onderzoek de nadruk legt (10).
Daarom is het onbegrijpelijk dat dit, volgens
Jacob Cats, „Vernuftigh menschenbreyn, bij Go-
des handt geschapen", zo lang in de vergetelheid
geweest is.
P HI Li PPI
LANSBERGII
ASTRONOMI
OPERA OMNIA
MICDELBimÖI J?.ELANI>I JE,
Apod
ZACHARIAM ROMAN.
M. CC. LXIir
omnist
41