De maan scheen op de Lange Jan J. C. Verkerk In de laatste twintig jaren zijn heel wat folklo ristische verschijnselen tot het verleden gaan behoren en dat verbaast ons niet eens meer. Ook de folklore van de straat, de kinderspelle tjes, zijn door de ontwikkeling van de moderne samenleving verloren gegaan. Touwtjespringen, bok, kalkboertje, ruitentikkertje en vele andere straatspelletjes zijn nagenoeg verdwenen en we kennen de oorzaak ervan: het verkeer. Het is datzelfde verkeer, dat een einde schijnt te gaan maken aan een typisch brokje folklore, dat een gevolg was van de door onze voorvaderen plech tig gezworen en tot nu toe durende vijandschap tussen de bewoners van Middelburg en Vlissin- gen. Jaren lang is het voor iedere Vlissinger een niet in geld uit te drukken genoegen geweest door Middelburg te reizen in ploegverband. Dit kon te voet gebeuren, (eind negentiende eeuw), in de Jan Plezier en later per fiets of per autobus. Zodra dan de Lange Jan in zicht kwam, werden de kelen geschraapt en klonk het eerste couplet van O Middelburg, O Middelburg, Wat zijt gij diep gezonken. De maan scheen op de Lange Jan, Toen kwamen ze met de brandspuit an. O Middelburg, O Middelburg, Wat zijt gij diep gezonken. Dit lied had voor Vlissingers verschillende aan trekkelijke kanten. Het moest in de eerste plaats zo hard en zo vals mogelijk gezongen worden, een toonzetting die de Vlissingers in het alge meen goed ligt. En je moest dit lied wel erg hard zingen, want de allereerste bedoeling was dat de Middelburgers, die argeloos op weg waren naar iets onbestemds, nog weer eens goed duidelijk gemaakt werd hoe de zuiderburen dachten over een toch zeer pijnlijke gebeurtenis uit het overigens fiere Middelburgse verleden. Ik heb ontelbare malen het genoegen gesmaakt mee te mogen werken aan deze folkloristische terechtwijzing, wanneer ik met een bus Vlis- singse sportlui of dagjesmensen naar Middelburg moest of verder. En het was altijd interessant te letten op de reacties van de Middelburgers die dit lied moesten aanhoren. Sommigen stonden met een volmaakt onbewogen gezicht de bus aan en na te kijken. Maar de oplettende toeschouwer zag duidelijk, hoe de lippen stijf op eikaar geperst waren en er was voor een Vlissinger weinig voorstellingsvermogen voor nodig om het geknars van tanden te kunnen horen. Er waren Middelburgers, die een straatje omliepen als ze in de verte een bus hoorden aankomen, er waren er, die er zondagsmorgens voor thuisble ven, of die -als ze verrast werden strak staarden naar een vaag punt aan de horizon, of met het schaamrood op de kaken en terneerge slagen blik zo vlug mogelijk langsglipten. En dan de mensen en dat waren er elke zondag toch wel drie of vier die tot de aanval overgingen, die de maat begonnen te slaan en deden of ze meezongen. De Vlissingers zagen deze mensen natuurlijk alleen maar volkomen in hun hemd staan en hun optreden, hoe goed ook bedoeld van Middelburgs standpunt, leidde alleen maar tot een nog grotere feestvreugde. Bij een van deze maatmiddelburgers, zoals we ze noemden, is hef zelfs uitgegroeid tot een complex. De man stond in de winter van '38 iedere zondag van zeven tot twaalf bij de stationsbrug. Toen hij kort na Pasen ook 's maandags daar wilde post vatten, heeft de overheid ingegrepen en hem naar het gasthuis gebracht. Ik herinner me van al die vreugdevolle tochten toch wel één trieste gebeurtenis. De wachter van de stationsbrug had in die jaren geen benijdens waardig beroep. De man moest ambtshalve al die coupletten er waren tot dat ogenblik zevenentwintig varianten genoteerd staande aanhoren. Dat schreeuwde natuurlijk om wraak en op een zondag heeft hij die genomen. Hij draaide vlak voor de neus van twee zeer enthou siaste bussen de brug open, terwijl een sleepje met de Rijnaak Wuta uit Rotterdam, 356 ton, nog maar net uit de bocht bij Abeele tevoor schijn schoof. Maar de man heeft deze handeling diep betreurd, want hij werd waarschijnlijk de enige Middelburger, die alle coupletten tweemaal achter elkaar heeft moeten aanhoren. Dit had noodlottige gevolgen, want deze vroeger zo even wichtige man kreeg het volkomen op zijn zenu wen en wilde de brug weer zo vlug mogelijk dichtdraaien, te vlug zelfs, want de dichtglijden de brug zwiepte de stuurhut van de Wuta benevens de schipper het water in. Voor een zestigtal Vlissingers is dit het hoogtepunt ge- 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 7