Wel meer dan een uur hebben we zitten beraad
slagen wat ons nu te doen stond, toen was de
beslissing gauw genomen. Het koperen doosje en
de kogels zijn bij mij thuis terechtgekomen, de
put hebben we weer dichtgeworpen.
Leo en zijn vriend voelden een zekere schroom
om het kistje te openen, ze wilden het verleden
van Klaas Slagters liever met rust laten. Ik
voelde die terughoudendheid niet.
Ik wilde het kistje onmiddellijk openen,
ik brandde van nieuwsgierigheid om de
papieren te lezen, juist omdat ik wist, en ik wist
het zeker, wat er in zou staan, leder mens heeft
een enkele keer in zijn leven een ingeving,
waarvan hij zeker is dat die op waarheid berust.
Waar die ingeving vandaan komt weet je nooit;
er is nu eenmaal meer tussen hemel en aarde
dan wij vermoeden. Daarom wilde ik het kistje
onmiddellijk openen, maar Leo stelde voor nog
een dag te wachten, waarin ik heb toegestemd,
omdat hij nu eenmaal Slagters gevonden had.
De volgende morgen ben ik er op uitgegaan om
verschillende gegevens eens nader te onderzoe
ken. Die twee Engelse kogels, die het hoofd van
Klaas Slagters van de romp hadden gescheiden,
waren natuurlijk in 1809 uit de lucht komen
vallen. Dat was een simpel feit, dat ik makkelijk
bevestigd kon krijgen, want in het museum te
Vlissingen hebben ze een kelder vol van deze
kogels, waarmee de Engelsen bij hun bombarde
ment de binnenstad hebben platgegooid. Het
stadhuis ging in vlammen op en van het archief
bleef geen leesbare letter over. Dit is voor de
Middelburgers altijd een bron van onmiskenbaar
leedvermaak geweest, want zij hebben hun ar
chief tot in het verre verleden compleet en
alfabetisch in het stadhuis staan. Maar in dat
archief is niet ene letter te vinden over de brand
in de Lange Jan, een gebeurtenis, waarover
Middelburg altijd gezwegen heeft. En dat deed
bij mij het vermoeden riizen, dat in het koperen
doosje gegevens over deze zaak te vinden moes
ten zijn; want wat zou een Vlissinger in het uur
van zijn dood anders uit het stadsarchief hebben
willen redden, dan de schaarse gegevens, die
over deze zaak toch aanwezig moesten zijn.
Ik bezocht de kelder van het Vlissingse museum,
en vond daar tientallen kogels van hetzelfde
gewicht als de ijzeren ballen die Leo gevonden
had. De beheerder van het museum, die blij was
met het feit dat buiten het toeristenseizoen
iemand zijn gebouw was binnengestapt, bespeur
de mijn bijzondere en oprechte belangstelling en
vroeg me, of ik soms gravures wilde zien, die op
het Engelse bombardement betrekking hadden.
De adem stokte mij in de keel, toen ik de prent
van Severeijns zag, een Vlaams etser, die op de
dag van het bombardement in Vlissingen was en
daar zoals hij zelf nogal dramatisch in zijn
dagboek beschrijft „het stadhuis in vlammen
zag opgaan en tot een rokende puinhoop ineen
zag zijgen." Duidelijk zie je op de prent de
kogels uit een dreigende hemel naar beneden
komen, een brok van de voorgevel zakt in puin,
de oostelijke vleugel staat in felle brand, op het
marktplein liggen doden en gewonden, naar alle
kanten vluchten mensen weg en rechts op de
voorgrond ziet men een man het stadhuis uit
rennen, de ene hand beschermend naar de hemel
uitgestrekt, terwijl hij met de linker onder- en
bovenarm op krampachtige wijze iets bescher
mend tegen de borstkas drukt. Ik twijfelde niet
meer: deze man was Klaas Slagters. Ik kon toen
ook niet langer meer wachten en nog geen uur
later zat ik met Leo en zijn vriend op mijn
kamer het kistje voorzichtig open te maken. De
papieren die er in zaten hadden inderdaad be
trekking op de brand in de Lange Jan en de
gegevens waren neergeschreven door iemand, die
diep besefte van welk groot belang deze gege
vens waren. Daarom was Slagters, toen die dag
de eerste kogels op Vlissingen neerdaalden, naar
het raadhuis gerend, waar hij werkte en waar
hij zijn geheimen in zijn bureaulade bewaarde.
Hij heeft het doosje uit het al brandende
gebouw weggehaald en rende er mee naar
een veiliger plaats, wat op de prent van Seve
reijns duidelijk te zien is. Maar waar was het op
die dag veilig? Slagters zelf hoefde dit probleem
niet op te lossen. Twee kogels sloegen hem diep
de weke bodem in van zijn tuintje, dat achter de
Lange Zelke lag, een plek, die kort daarna
bedolven werd door het neerstortende puin. Zijn
buurman moet dit gezien hebben, want hij was
de enige, zoals duidelijk blijkt uit de papieren
van Slagters, die van de aantekeningen en het
geheimzinnige doosje op de hoogte was. Maar
waarom, zo moet deze man gedacht hebben,
zullen we iemand die twee meter diep en
morsdood onder het puin ligt, opgegraven en hem
de volgende dag honderd meter verder op dezelf
de diepte begraven?
Daarom liet hij Slagters liggen waar hij lag,
maar stopte diverse tinnen kokertjes in de
grond met de aansporing naar zijn verdwenen
vriend te zoeken. En het hoeft ons niet te
verwonderen dat Slagters inderdaad gevonden is,
als we bedenken dat zelfs de goed verstopte
Farao's uit hun praalgraven tevoorschijn zijn
gekomen, toen de tijd er rijp voor was.
Klaas Slagters heeft de gegevens opgetekend uit
de mond van zijn grootvader, eveneens Klaas
Slagters geheten. Niet in één keer, want die
oude was een man van weinig woorden. Maar
op barre winteravonden, als de kou om zich
heen vrat, wilde hij zijn mond nog wel eens
open doen. Vooral als er een kroes warme
brandewijn geschonken werd, die wat ruimte gaf
aan zijn borstbenauwdheid en zijn krasse tong
wat losser maakte. De oude Slagters was in
Middelburg omstreeks 1760 in dienst bij de
kuiperij van Geurtse. Hij haatte dit ambacht,
want hij had naar zee gewild, maar dat was er
nooit van gekomen. Door deze Geurtse was hij
ook lid van de brandweer, een baan voor
vrijwilligers, maar in die dagen van turf stoken
en houten huizen toch ook een vrijetijdsbeste
ding, die nog al eens in het openbaar gedemon-
45