Een jaar in het oude „Zonneveld" H. G. F. Sasburg Het Zeehospitium „Zonneveld" in Oostkapelle, waarvan enige tijd geleden een nieuw gebouw in gebruik kwam, werd door mejuffrouw Elisabet van den Broecke gesticht ten behoeve van prae- tuberculeuse kinderen van 4 tot 12 jaar; het werd 15 april 1909 geopend. Tegenwoordig, nu - naar ik mij heb laten vertellen de tbc in ons land nauwelijks een tiende is van wat zij in 1900 was, kan men zich niet voorstellen, welk een schrik deze drie let ters vormden voor ouders, wier kind door deze kwaal werd aangetast. Immers: iedereen kende in zijn naaste omgeving, zo niet in zijn familie, wel iemand, die door tbc tot jarenlange bedlege righeid was gedwongen, om van erger niet te spreken. Van mijn eigen gezondheidstoestand uit die dagen is mij bijgebleven, dat ik chronisch ver kouden was en van de ene bronchitis in de andere viel; bovendien was ik gauw moe en had 's avonds vaak verhoging. De huisdokter noemde het scrofulose (een broertje van tbc), maar een, na een hardnekkige aanval in consult geroepen collega, sprak de omineuse letters uit, zodat dus een derde de wijsheid moest brengen. Als zoda nig werd prof. Talma uit Utrecht geraadpleegd, van wie mij is bijgebleven, dat hij niet één, maar twéé brillen op de neus droeg. Voor mijn ouders en mij was echter belangrijk, dat ook hij scrofulose constateerde, en dus werd ik voor het toen in oprichting zijnde „Zonne veld" aangemeld. Als eerste resultaat kwam er een uitvoerige lijst van hetgeen bij opname moest worden meegebracht. Daaronder waren twee blauwe schorten met bandjes, waartegen ik mij heftig verzette, omdat ik geen „meidenkle ren" wenste te dragen. Toen dit verzet een probleem dreigde te worden, loste mijn vader de schortenkwestie op met een draai om de oren, zodat ik op maandag 19 april 1909, mét de schorten, door mijn ouders per Stoomtram Wal cheren naar Domburg werd gebracht. Vandaar liepen wij langs de smalle, zwaar beboomde klinkerweg naar „Zonneveld," dat wij algauw konden zien liggen, omdat de beplanting daar nog laag was. Het bleek een grote villa aan een grasveld, met links een lage uitbouw: de slaap zaal, zoals ik vrij spoedig ontdekte. Want na een korte bespreking tussen mijn ouders en de dames Van den Broecke en Commender (de hoofdzuster), moest er afscheid worden geno men en werd ik onder de wol gestopt. De bedden, op ziekenhuishoogte, waren van een merkwaardige constructie, die ik later nooit meer ben tegengekomen. De molton onderdeken lag namelijk op een stel van brede bladveren, die in een gedrukte boog van de ene zijkant naar de andere liepen. Hierop werd je te ruste gelegd met het consigne: op de rechterzij! En daar ik toen een ongezeggelijk jongetje moet zijn geweest en de linkerzij prefereerde, werd ik nogal eens „in de kast gestopt" een geval zon der licht, maar wel met bezems en zo. Tegenwoordig zou op zijn minst gewezen wor den op de onherstelbare schade, die zo'n strafoe fening geacht wordt aan de tere kinderziel toe te brengen. Maar een dikke zestig jaar geleden tilden beide partijen daar niet zo zwaar aan. En blijkbaar hadden mijn lotgenoten en ik al vroeg vereelte zieltjes, want na het verlaten van de kast sprongen wij weer vrolijk en niet merkbaar gefrustreerd rond kom daar nu eens om! Vrolijk was het op „Zonneveld" inderdaad. Want als het maar even kon, gingen wij praktisch de gehele dag onder leiding van een zuster genieten van de duinen en de bossen. Wij speelden krijgertje en verstoppertje rond de Kom, de Houten of Stenen Tafel; plukten bakruitjes, nar cissen of bramen, al naar het seizoen, en raap ten ongelimiteerde hoeveelheden kastanjes in „Westhove". De zandput van Berkenbosch was een geliefde pleisterplaats en het Romeinse bruggetje een vast programmapunt. Merkwaardig was het daarbij, dat wij altijd het rijk alleen hadden, behoudens in de zomermaanden een enkele bad gast, en in de schoolvakantie een kinderkolonie, die op kasteel „Westhove" verbleef. Maar daar mee mochten wij niet omgaan, omdat die be stond uit „erg ruwe Rotterdamse kinderen." (Dit heeft mij echter later niet belet juist in Rotter dam mijn vrouw te kiezen). Natuurlijk waren ook wandelingen langs de zeereep schering en inslag, waar altijd een overvloed van schelpen, inktviseieren en zee schuim op ons lag te wachten. (Van dit laatste had boekhandel L. Spronk altijd mooi bewerk te stukken in zijn etalage). Eenmaal mochten wij zelfs in het donker naar het strand om naar het lichten van de zee te kijken, terwijl bij het verschijnen van de komeet van Halley eveneens iets van de nachtrust werd opgeofferd; echter imponeerde deze ster met een staart mij, achtja rige, niet erg. Veel meer deed dit een zomerse tocht naar de boerderij van een der pachters 88

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 16