Zeeuws prentenboek L. W. de Bree M. P. de Bruin Foto's C. A. L. Kotvis Kijk niet op of om, zie alleen maar de gondel en het trapje dat er heen leidt en voor een ogenblik onderga je de illusie op weg te zijn naar een Pic of een Puy. Straks glijden we langs de kabel over een diep ravijn, langs steeds grilliger steenformaties naar de eeuwige sneeuw. Maar nee, we zweven doodgewoon over de zuidelijke geul van het Brouwershavense Gat. Een lichte schok vaart door de gondel, wanneer hij het steunsel passeert van de eerste der pilonen al een heel eind uit de wal daarna glijdt het glazen huisje gladjes verder naar de plek waar vandaag gestort moet wor den. Het gat gaat dicht, er worden honderd veer tigduizend betonblokken in geworpen, elk blok een kubieke meter. Een halve mijl oostwaarts staat in wat rustiger water een keet op palen; uit het venster priemt een fel rood licht dat plotseling in een gelig-wit verandert. Dat is het sein. De gondelbestuurder haalt een hefboom over, beneden ons ploffen de betonblokken twee aan twee op het water, eerst de buitenste van het zestal, het laatst de twee in het midden. De stroom sleept een van de 91 Dn de blokkendam, zuidelijk sluitgat van de Brouwersdam.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 19