bruikvoorbeelden zijn de Etrusken in Italië, de Pieten in Schotland en de ook heden ten dage nog als zodanig herkenbare Basken in het Pyre nees bergland. Paternalistisch denkende kroni- keurs betichten deze groeperingen vaak van een onzedelijke levenswandel. Over de Etrusken zegt bv. Theopompos, een Grieks auteur uit de 4e eeuw voor Christus 8): „De Tyrrhenen (Etrus ken) voeden alle kinderen op zonder er zich om te bekommeren wie de vader isaan tafel liggen de vrouwen naast de mannen, de vrouwen niet naast hun eigen man, maar naast de eerste de beste en zij klinken met Jan en Alleman". Overigens valt bij de Etrusken een overgangstoe stand te bespeuren: de kinderen worden opgeno men in het geslacht van de vader; moeders naam blijft echter eveneens bij de te naam stelling geboekt, zoals nu nog steeds in Spanje gebruikelijk. Het derde volk Eeuwen later geeft de christenprediker St. Amandus van een zelfde onbegrip blijk als hij de bevolking van Zeeland en Vlaanderen van verre gaande onzedelijkheid beticht. Blijkbaar heeft de bevolking in deze streken nog zeer lang (800-900 na Christus) haar maternalistische instelling kunnen handhaven, dwars tegen de patriarchale invloeden van Germanen, Romeinen en kerste ning in. Amandus fourneert hiermede een argument in de bewijsvoering, dat ook het Deltagebied van Rijn, Maas en Schelde een toevluchtsoord is geweest voor een restkern van de voor-germaan- se bevolking. Het door overstromingen steeds bedreigde, moerassige gebied heeft weinig aan trekkelijks gehad om groot opgezette veroverings expedities te rechtvaardigen. De Rijn was boven dien een gemakkelijk te verdedigen grens. Er zijn filologische aanwijzingen, dat de Ger maanse invallers een omtrekkende beweging heb ben gemaakt en langs de Noordzeekust en vooral aan de mondingen van de grote rivieren hun nederzettingen hebben gebouwd. Een bewijs hiervoor is te vinden in de naam Schelde, germaans sceald, hetgeen ondiep betekent, welke naam het eerst is gegeven aan de noordelijke monding van deze rivier, die stroomopwaarts immers door de Romeinse schrijvers bij zijn inheemse naam Tabula wordt genoemd (verder Schouwen en de Scoude op Z.-Beveland.) In deze redenering past de wisseling van de -k- en -ch-klanken, die in het woord Walcheren nog tot in de middeleeuwen voorkomt 9), terwijl de naam Nehalennia ook uit het indogermaanse taaleigen te verklaren is. Andere, meer in het binnenland vereerde moedergodinnen dragen vreemd-klinkende, niet-indogermaanse namen, zo als: Ahinehiae, Ahueccaniae, Amnesanehae, Ane- saminehae, Atufrafinehae, Aviaitinehae. De even eens links van de Rijn aanbeden godin Vatviae zou verwant kunnen zijn aan de Umbrische Vatv. De Umbrische priestertaai vertoont sterke gelijkenis met heit Etruskisch, hoewel er meer indogermaanse invloed in is te onderkennen. Geleerden als Hans Kuhn, Georg Kossack 10) en anderen komen op grond van archeologische onderzoekingen, interpretatie van prehistorische gegevens en scherpzinnige ontleding van per soonsnamen en toponymen tot de voorzichtige conclusie, dat een vrij homogene groep niet- indogermaanse stammen de oerbevolking hebben gevormd van de ruimte, die wordt omsloten door de Noordzee, het Eems-Dollardestuarium, de Weser, Harz, Thüringer Woud, Frankische en Zwabische Jura, Main, Moezel en de Frans- Vlaamse taalgrens. Ten tijde van de Romeinse expedities in noord en west-Europa zijn deze niet-indogermaanse stammen al overspoeld door indogermaanse in vallers, met name de Germanen, die opgedron gen zijn tot de Rijn. Tussen deze Germanen in het noorden en oosten langs de Rijn en de Kelten in het zuiden langs de Seine-Marne grens, bevindt zich dan een „derde volk", samengesteld uit niet-indogermaanse en vroeg-indogermaanse elementen. Belgae.... Caesar 11) heeft in zijn verslag van de oorlog in Gallië de toen gebruikelijke verzamelnaam voor deze stammen opgetekend en ons hiermee in de gelegenheid gesteld deze volken aan de anonimi teit van de prehistorie te onttrekken. Hij ver deelt in het eerste boek van zijn De Bello

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 3