Schaal van Tessa Braaf onder werken van Mari Andriessen en Liesbeth Messer, van John en Hanny Radeker, van Pieter d'Hont en Flora Italianer. En van Ad Braat, vanzelfsprekend. Zijn bronzen getuigen van een sterke persoonlijkheid, van een volstrekt eigen stijl, die nog geaccentueerd wordt door een ongewoon donker patina, dat op het metaal gebrand is (met was en zwavelzuur). Braat is zich zijn strikt eigen trant terdege bewust: hij signeert niets! Tegen de achtergevel van het weeshuis hangen van hem verschillende boeiende plastieken. Half verontschuldigend zegt Ad: „Nederlanders zijn hang-aan-de-wand-mensen, ze weten in hun huizen met beeldjes (waar je omheen moet kunnen lopen) geen raad. En vandaar Binnenshuis is de keramiek van Tessa uitgestald. Kommen, schotels, potjes, klassiek gevormd en voor het overgrote deel prachtig geglazuurd, dikwijls paarsblauw, nachtblauw. Met een eindeloos ge duld penseelt Tessa het glazuur op haar aarde werk, in vier, soms vijf lagen. Van dompelen of spuiten wil zij niet weten. „Zodoende blijft mijn produktie maar heel bescheiden, maar dat heb ik er voor over". Traditiegetrouw is er in het Burgerweeshuis een kamer met klein antiek ingericht. Gravures en aquarellen, broches, colliers, ringen, spelden, fles jes, pijpjes, bijouteriedozen, beeldjes, roemers, bekers, schalen, al die weeldevoorwerpen van goud, zilver, diamant, van jaspis en jade, kristal en ivoor, van porcelein en speksteen waaraan generaties welgestelde mensen, ijdele mensen,, kunstlievende mensen plezier hebben beleefd*1 Frans, Engels, Florentijns, Venetiaans, Russisch, Chinees, Japans en daartussen twee zilveren Zeeuwse gespen. Vier vertrekken (de regentenkamer daarbij inbe grepen), een gang, een overloop en een tuin; niet te veel, niet te weinig. Smaakvol, goed opgesteld, van allerlei, elk wat wils voor wie van mooie dingen houdt. Vijf maanden van het jaar zijn Ad en Tessa Braat met hun tentoonstelling in de weer. Op een kruiwagen sjouwt Ad de zware bronzen naar de hoeken van de tuin. Hij plaatst, verplaatst, verandert nog eens van gedachte. Er rijzen moeilijkheden: er zijn kunstenaars die staangeld verlangen, notabene voor werken die met overheidssubsidie gekocht kunnen worden. De Braten doen aan staan- en hanggelden niet mee, per se niet mee. „Maar dat ter zijde. Als de hele boel in huis is, moet er genummerd, gecatalogiseerd worden. En eindelijk openen we, niet plechtig officieel, wel met feestelijke zwier." Er zijn mensen die geen tentoonstelling in het Burgerweeshuis overslaan. Een dol echtpaar uit het oosten des lands valt hier jaar na jaar binnen, steeds bijna letterlijk. Een bejaarde heer uit Den Haag komt telkens weer op zijn fietsje naar de Poststraat nummer 45. En dan heb je de scholieren, met hun onbevangen en persoon lijk oordeel, de trouwe bezoekers uit de provin cie, de toeristen. Daaronder zijn zakenlieden, die in de Westhoek van Schouwen een tweede huis bezitten. In hun vakantie maken die mensen meer dan anders hun kinderen mee. Sommigen vluchten voor gekrijs en gekrakeel, ze komen bij de Braten in de tuin zitten, kijken naar de merel die pieren trekt en kakt op de kop van een faun of een Venus en luisteren naar het stadhuis carillon. Ad: „We leggen nog al gemakkelijk contacten. Kijk een mens kan van alles verzamelen, wij verzamelen gesprekken. Daar beleven we plezier aan. Er zijn mensen die als verdoolden binnenkomen en zich verbazen, enkel maar verbazen over wat er te zien is. Anderen verkeren in de mening dat het huis nog voor zijn oorspronkelijke bestem ming gebruikt wordt. Weer anderen verschijnen drie morgens achtereen, telkens draaiend, kerend om hetzelfde object met duidelijke koopbelang stelling. Er zijn mensen die voor de regen komen schuilen en zich even later kletsnat laten regenen omdat een beeld in de tuin hen boeit". Ze zijn allemaal welkom, Ad Braat doet zijn best ieder tevreden te stellen, iets ontastbaars mee te geven. Dat gelukt natuurlijk niet altijd. „Gunst zeg, d'r zijn maar vier kamers, is dat nou alles!" Braat is in zo'n geval direct bereid de toegangsprijs te restitueren. Tessa: „We zijn niet de enigen in Zeeland die zich met dit werk bezighouden, dat weet u wel. Kijk eens in de Culturele agenda van de P.Z.C. wat er in één seizoen allemaal te zien is! Het merendeel van de tentoonstellinkjes is georgani- i ,seerd door particulieren. Die mensen zouden gesubsidieerd moeten worden. Voor ons is het 122

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 14