Krankzinnigenzorg in Middelburg W. Veerman 360 jaar geleden, in 1611, werd in Middelburg door verbouwing van het Cellebroeders klooster ten instelling opgericht met de naam Simpel huis, welke zich ten doel stelde krankzinnigen en lijders aan vallende ziekten te verplegen. Het gebouw stond in het centrum van Middelburg, nabij het stadhuis en de Engelse kerk. De nog bestaande Simpelhuisstraat houdt de gedachte er aan in leven. !n 1811 kwam het Simpelhuis onder beheer van de Commissie der Hospices, welke een jaar later c'e administratie verenigde met die van het Armziekenhuis. Op 12 december 1812 werden de patiënten van het Simpelhuis overgebracht naar een gebouw op de Herengracht, dat tot het Armziekenhuis behoorde en tot die tijd was gebruikt voor lijders aan besmettelijke ziekten. Door de invoering van de Krankzinnigenwet van 22 mei 1841, Staatsblad nummer 20, waren de tehuizen waar geesteszieken verpleegd werden, verplicht aan bepaalde voorwaarden te voldoen. Veel van deze inrichtingen voldeden in het geheel niet aan de gestelde eisen en verborgen soms ten hemel schreiende toestanden. De bedoeling was, dat alle gestichten na een inspec- he al of niet tot officieel geneeskundig gesticht zo jden worden verklaard. Die welke niet aan c'e eisen voldeden, of niet bereid waren zich aan te passen, werden ingevolge een Koninklijk Be sluit opgeheven. Dit lot trof het gesticht van Middelburg. Dank zij een inspectierapport in het oud archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het archief van de inspecteurs van het Oppertoezicht der Regering over de Krankzinni gengestichten, kunnen wij ons nu nog een beeld \ormen van deze inrichting op de Herengracht en de behandeling der patiënten aldaar. In het jaar 1842 bezochten de inspecteurs, de heren C. J. Feith, referendaris bij de Afdeling Armwezen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Prof. Dr. J. L. C. Schroeder van der Kolk, Hoogleraar te Utrecht, de krankzinnigenbe waarplaats te Middelburg, volgens het rapport genaamd: Zieken- en Simpelhuisgesticht no. 2. Het eerste was dus gevestigd bij de tegenwoor dige Simpelhuissitraat. Volgen we nu het rapport, dan blijkt, dat het bestuur over het gesticht nog steeds werd gevoerd door de administratie van de Middelburgse Godshuizen. De samenstelling van het bestuur bestond uit een pre sident met vier bestuursleden en een amanuensis. Het dagelijks bestuur over de beide afdelingen werd door twee daartoe uitgekozen leden uitgeoefend. Men vergaderde eenmaal per 14 dagen en natuurlijk v.erd ook het „intermenselijk contact" niet ver geten, want „van tijd tot tijd komen de leden van het bestuur in het gesticht en stellen zich dan met de opgenomene in aanraking". Voor de algemene huishoudelijke taak van het zieken- en simpeihuis waren een vader en een moeder in dienst, die in het ziekenhuis woonden. Voor de speciale verzorging der krankzinnigen waren „een mannelijke en eene vrouwelijke dienstbode" aanwezig met daarnaast nog een oppasser voor de epileptici. Gezamenlijk hadden zii de zorg over 31 krankzinnigen, te weten 10 mannen en 21 vrouwen. MEN MOEST WEL BETALEN! Voor de krankzinnigen, die ten laste van het armbestuur van Middelburg vielen, betaalden de respectieve besturen 37y2 cent per dag per patiënt. Kwamen de behoeftigen van elders, dan moest een bedrag van 120 - 128 gulden per jaar be'aald worden. Zij die van goede komaf waren, moesten een jaarlijks bedrag van 170 of 150 gulden betalen, al naar gelang of het eerste of tweede klas verzorging was. Daarenboven moest bij het binnenkomen in het gesticht 10 gulden en bij eventueel vertrek 5 gulden - aan de vader en moeder gegeven worden, en jaarlijks 2 50 gulden aan de verzorgers(sters). Geneesmiddelen en begrafeniskosten bleven voor rekening van de „uitbesteders", evenals de kle ding- en liggingsstukken voor de eerste- en tweede-klassepatiënten. Behoeftigen die van elders kwamen moesten een dubbel stel kleren meekrijgen, daartegenover stond, dat het gesticht het onder houd ervan en eventuele vernieuwing voor zijn rekening nam. HET GEBOUW De inrichting was gedeeltelijk tegen een dijk aangebouwd, zoais alle gebouwen aan de Heren gracht. Het gevolg hiervan was dat de begane grond eigenlijk beneden het straatniveau lag. Deze benedenverdieping, bestemd voor de mannen, was daardoor tamelijk bedompt en docr de slechte ventilatie snel benauwd. Ze was verdeeld in enige betrekkelijk grote ruimten met stenen vloeren, waarop de hokken voor de krankzinnigen geplaatst waren. Elk hok had een houten vloer en werd met een deur afgesloten. Het licht in die cellen (anders zijn ze niet te kwalificeren) bestond uit een klein venstertje, daarboven was een klein gat, nagenoeg geheel afgesloten door een ijzeren plaat, dat voor frisse lucht moest zorgen. De bovenverdieping was net zo ingericht voor de vrouwen. In tegenstelling tot de mannen, die in op de vloer staande kribben op stromatrassen sliepen, waren er voor de vrouwen kleine bedsteden gemaakt. In elke cel was een stilletje dat buiten de zaal 132

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 24