Zeeuwse kroniek
hond om zijne kudde bijeen te houden? wat de
hond is in dienst des schaapsherders, dat ben ik
in Frya's dienst" (8).
Tot zover de stem van Nehalennia en haar
profeet.
Lokale „Zeeuwse" godin?
Prof. P. Lambrechts vraagt zich af of de enkele
monumenten die Cybele tonen met graanhalmen
in de hand niet het gevolg zijn van haar assimilatie
met Demeter (9).
Eenzelfde vraag zouden wij willen stellen met
betrekking tot Nehalennia. Op een tiental altaar
stenen houdt Nehalennia in de rechterhand ver
moedelijk een boeket bloemen of een bos takjes
of korenaren (10).
De korenaren wijzen misschien ook op een
assimilatie met Demeter, zoals de hoorn des
overvloeds misschien een assimilatie is met
Cvbele de Magna Mater?
In ieder geval lijkt het ons aangewezen om bij
de studie van de Nehalennia-iconografie meer
rekening te houden met de assimilatie en migra
tie van de symbolen en attributen (11), wat wel
eens tot de vaststelling zou kunnen leiden dat
Nehalennia meer universeel is dan „Zeeuws".
Hardenberg (12), Kannegieter (13), en Bogaers
(14), om slechts enkele auteurs te noemen,
wezen reeds op de cultus van de Moedergodin
en de godin van de Vruchtbaarheid. Geografisch
gezien zijn haar vereerders lokaal en „Zeeuws"
te noemen, naar religie eerder universeel.
Deze excursus heeft echter niets meer te maken
met het Oera Linda Bok. Een belangrijke bijdra
ge tot de oplossing van het Nehalennia-probleem
verwachten wij nog altijd van de godsdiensthis
torici.
Deze stem hebben wij, nu de zaak toch weer
actueel is, weinig gehoord. Het spreekt voor
zichzelf dat het onderzoek dient te geschieden in
samenwerking met archeologen, bodemkundigen,
filologen, epigrafen, enz. De inhoud van het Oera
Linda Bok kan men als bewijsvoering beter
achterwege laten en voor kennisgeving aanne
men.
1. Thet Oera Linda Bok. Naar een handschrift uit de dertiende
eeuw. Met vergunning van den eigenaar de heer C. Over
de Linden, aan Den Helder. Bewerkt, vertaald en uitge
geven door dr. J. G. Ottema, te Leeuwarden, bij H. Kuipers,
1872. Deze uitgave werd door ons geraadpleegd.
2. J. D. van der Waals, Praehistorie en mythevorming.
Inaugurale rede, Universiteit Utrecht. Groningen, 1969,
p. 17.
3. Zie: K. Fokkema, in: Moderne Encyclopedie der Wereld
literatuur. Deel VI, Gent, 1970, p. 252 met literatuuropgave.
4. De vraag of Nehalennia een Keltische of een Germaanse
godin was is nog altijd niet opgelost.
H. Hardenberg meende in de iconografie van de altaar
stenen bepaalde elementen te zien die onmiskenbaar op
de invloed van de Keltische theologie wijzen,
cfr. H. Hardenberg, De Nehalennia-Reliefs. In: Archief
Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1948, p. 27-29.
Prof. J. E. Bogaers beschouwt de naam Nehalennia als
,,zeer waarschijnlijk van Germaanse afkomst".
Zie: J. E. Bogaers, Nehalennia en de epigrafische gege
vens. In: Deae Nehalennia. Tentoonstellingscatalogus. Mid
delburg, 1971, p. 33.
C. Kannegieter rekent de Nehalennia-vereerders tot "een
peri-indogermaanse of vroeg-indogermaanse stammengroep,
die in Caesars tijd Belgen werden genoemd".
Zie: Zeeuws Tijdschrift, jrg. 21, 1971, nr. 3, p. 75-76.
5. cfr. Tony Spiteris, De Griekse en Etruskische schilderkunst.
Utrecht-Antwerpen, 1966, p. 81.
6. cfr. Ada Hondius-Crone, The Temple of Nehalennia at
Domburg. Amsterdam, 1955, p. 104.
7. Thet Oera Linda Bok. Ed. J. G. Ottema, Leeuwarden, 1872,
p. 51.
8. Ibidem, p. 51.
9. P. Lambrechts, De fenomenologische methode in de gods
dienstwetenschap. Mededelingen van de Kon. Vlaamse
Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten
van België. Klasse der Letteren Jrg. XXVI, 1964, nr. 6. p. 38.
10. P. Stuart, De godin Nehalennia en haar cultus. In: Deae
Nehalennia, Middelburg, 1971, p. 27.
11. Fritz Saxl, Continuity and Variation in the Meaning of
Images. Lectures, London 1957, p. 1-12.
12. Hardenberg, op cit. p. 8 en 18.
13. Kannegieter, op cit. p. 74.
14. J. E. Bogaers, Nehalennia. In: Nehalennia, jrg. 4, 1959, nr.
2, p. 43. "Het wijst ongetwijfeld op een nauwe samenhang
van de cultus van Nehalennia en die van de Matres of
Matronae".
M. P. de Bruin
Stormvloeden
Van de hand van mej. dr. M. K. E. Gottschalk is
het eerste deel verschenen van het werk: Storm
vloeden en rivieroverstromingen in Nederland I;
de periode vóór 1400. De schrijfster is in onze
provincie geen onbekende door haar werken
over de historische geografie van westelijk
Zeeuwsch-Vlaanderen. Zij kwam toen al in aan
raking met de ingrijpende veranderingen die de
stormvloeden hebben teweeg gebracht. Met het
huidige werk wil zij aantonen, dat de theorieën
over trans- en regressiefasen (langdurige over
stromingsfasen, gevolgd door een terugtrekken
van de zee), op een weinig hechte historische
basis zijn gefundeerd. „The practioners of b
sciences can hardly be blamed for a lack of
135