kolonie, die uit 1200 blanken en een onbekend aantal slaven bestond, werd bestuurd door de gouverneur, bijgestaan door een raad (justitie en policie), welke uit een burgemeester, 5 sche penen, een secretaris en de voornaamste officie ren der militie bestond. De Lampsins waren voornemens het bestuur naar het voorbeeld van het moederland te regelen bij verdere uitbrei ding van het aantal kolonisten. Terwijl de Zeeuwse vestiging steeds welvarender werd, ging de Koerlandse langzaam maar zeker achteruit, waarvan de geringe toevoer van kolo nisten en gereedschappen en de slechte discipline de voornaamste oorzaken waren. Toen de hertog in 1658 tijdens de Zweeds-Poolse oorlog door de Zweedse koning gevangen werd gezet (Koerland was een Poolse vazalstaat) wist vrijwel geen enkel Koerlands schip Tobago meer te bereiken-, de weinige, die aan de Zweedse barrière ont snapten, werden door de Zeeuwen veroverd, ondanks scherpe protesten van de Koerlanders. Van Beveren liet de kans, hen van het eiland te verdrijven, niet onbenut en omsingelde Fort Jacobus, dat onder bevel stond van Christoffel Kysselingh. De Zeeuwen hielden Willem Mollens jr., die zijn vader was opgevolgd als gouverneur van de Koerlandse kolonie, voor dat hij Jacobus van groter nut kon zijn door naar Koerland te zeilen, waarop deze ijlings de twee schepen, die de kolonisten nog bezaten, met slaven en tropi sche vruchten laadde en koers zette in de richting van Jamaica. Op weg naar dit eiland verdwenen gouverneur en beide schepen spoor loos; over hun lot tast men in het duister. Het vertrek van de gouverneur veroorzaakte grote opwinding onder zijn onderdanen en de Zeeuwen wakkerden de paniek nog aan door het gerucht te verspreiden dat de situatie van hun hertog hopeloos was, dat niemand hun loon zou uitbetalen en dat ze zonder Zeeuwse hulp hun vaderland nooit zouden terugzien. Er brak mui terij onder de Koerlandse soldaten uit en de opvolger van Mollens jr., die aanvankelijk van plan was het fort te verdedigen tot de laatste man, zag tenslotte het hopeloze van de zaak. Na lang heen en weer praten werd op 11 december 1659 een verdrag getekend, waarbij de Koerlan ders hun kolonie en Fort Jacobus met alle roerende en onroerende goederen aan de gebroe ders Lampsins afstonden, in ruil voor een vrije overtocht naar Europa. Van de inhoud van het fort werd een uitgebreide inventaris opgemaakt, want de Zeeuwen zouden de kolonie aan Jacobus restitueren zodra deze vrijkwam. Zeiden ze. Het grootste gedeelte der kolonisten werd naar Por tugal, Italië en andere Europese landen getrans porteerd, waar ze verder aan hun lot werden overgelaten. Een aantal officieren, onderofficie ren en manschappen werden naar Zeeland ge stuurd. Cornelis Lampsins ontving hen persoon lijk en overhandigde de officieren een zakgeld van 200 rijksdaalders. Toen een van de Koerlan ders opmerkte, dat de andere manschappen evenzeer zakgeld nodig hadden, deelde Lampsins onder hen nog honderd rijksdaalders uit. Door de Lampsins overreed, ondertekende Kysselingh 27 februari 1660 nog een dokument, waarin hij verklaarde dat het fort en de kolonie vrijwillig en zonder overreding aan de Zeeuwen waren afgestaan. Vijf maanden later sloten Polen en Zweden vrede en werd hertog Jacobus in vrijheid gesteld. Onmiddellijk begon hij onderhandelingen over de restitutie van zijn koloniën van de West- afrikaanse (bezitting) had de W.I C. zich meester gemaakt, maar deze werd korte tijd later door de Engelsen veroverd doch de Lampsins. die grote bedragen hadden besteed aan de wederop bouw van het vervallen Koerlandse fort, dat bovendien zeer geleden had onder een aanval van de Indianen in het voorgaande jaar, eisten bij een eventuele teruggave schadeloosstelling van alle gemaakte kosten. Aan de afgevaardigde van Jacobus in Den Haag, Jean de Wickefort, deelden ze mede dat ze bereid waren het eiland te verkopen voor 200.000,- misschien omdat hun kontrakt met de W.I.C. in 1665 zou aflopen en ze van een vernieuwing van het patent niet zeker waren maar de beide partijen kwamen niet tot overeenstemming. Cornelis Lampsins wendde zich, mogelijk als gevolg van een in dit jaar gesloten verdrag tussen Frankrijk en de Nederlanden, in 1662 tot de Franse koning met een verzoek tot bescher ming van zijn bloeiende kolonie. Lodewijk XIV zegde hem deze toe en verhief hem „wegens zijn grote verdiensten" in de adelstand, met alle daarbij behorende rechten en privilegiën. Hij kreeg de rang van Chevalier de l'Accolade. Zo ontstond de merkwaardige situatie dat Tobago een Franse baronie werd, die echter afhankelijk was van de Staten Generaal der Verenigde Neder landen. ONDERGANG De Tweede Engelse oorlog (1664-1667) bracht de welvarende Zeeuwse volksplanting de ondergang. Cornelis Lampsins was begin 1664 overleden en zijn erfgenamen, zijn twee zoons en zijn broer Adriaen, hadden de grootste moeite de kolonie te behouden. De Admiraliteit van Zeeland be sloot op 24 september 1664 de verdediging van het eiland op zich te nemen en zes dagen later beslisten de Staten Generaal dat Tobago niet langer privé-eigendom zou zijn, maar als een gewone Hollandse kolonie beschouwd zou wor den. De naam Nieuw-Walcheren zou gehandhaafd blijven. Ze stelden het zenden van troepen en marine-eenheden echter uit, tot het te laat was. Jacobus van Koerland had onverdroten zijn pogingen, Tobago terug te krijgen voortgezet en zich herhaaldelijk tot de Engelse regering met verzoeken om steun gewend, evenwel zonder sukses. Nu Engeland echter met de Nederlanden op voet van oorlog stond, erkende Karei II de aanspraken van de hertog en gaf Francis Lord Willoughby, gouverneur van de Engelse kolonie Barbados, opdracht hem te steunen bij een nieuwe kolonisatie van het eiland. De Staten 150

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 10