maar helaas, we moeten ons haasten, de nivelle ring grijpt snel om zich heen, en Zeeland streeft er zelfs naar zo vlug mogelijk uniform te worden met de rest van Nederland, van West-Europa. Het begrip 'Zeeland' is dus een beetje geworden zoals het begrip 'Holland' of 'Nederland' voor een buitenlander: een boertje en een boerinnetje op klompen tussen de tulpen, de man met een bol kaas in de hand, het vrouwtje met een stukje ge haakte beddesprei op het gepermanente hoofdje en een molen, die eigenlijk een souvenirwinkel is, op de achtergrond. Zelfs het 'echte' is nog wel hier en daar te vin den, maar men moet er eigenlijk voor naar het museum. Zeeland wil heel kennelijk géén museum zijn, en daar kan men het enkel maar gelijk in geven. Want in een museum is eigenlijk niets meer zoals het wezen moet. Het is weliswaar een heel mooie en kostbare verzameling van voorwerpen die van geslacht op geslacht met veel eerbied en kosten in stand worden gehouden, maar vrijwel niets is er meer zoals het eens was, zoals het be doeld was of afgeleverd werd. De schilderijen zijn van kleur veranderd, meubels zijn verschoten en de stof van de bekleding hangt er vaak in dra den bij, antieke sculpturen zijn veelal hun beschil dering of hun vergulding kwijt. We bewonderen heel oprecht een zandstenen Boeddha uit Siam, maar geven ons er nauwelijks rekenschap van, dat over die steen een zwarte laklaag en daar weer overheen een verblindende vergulding hoorde. Die zijn, soms op een paar sporen na, verloren gegaan in de loop der eeu wen. Of we het beeld in spiksplinternieuwe staat even aantrekkelijk zouden vinden is zelfs zéér de vraag, en hetzelfde geldt voor een bontbeschilder de Griekse tempel, voor de beelden aan de por talen van gotische kathedralen, die oorspronke lijk ook kleurig beschilderd en verguld waren, of zelfs voor een simpel Tanagrabeeldje, dat ook niet effen terracotta, doch vrolijk gekleurd be doeld was. Het buitengewoon bewonderen van door de tand des tijds aangetaste dingen is in zekere zin: ro mantiek. U herinnert zich enkele kenmerken van de romantiek: liefde voor ruïnes, voor de scheme ring, de herfst en, eigenlijk: voor verval, voor de dood, voor kerkhoven enzovoorts. Kijkt u maar naar de schilderijen uit die tijd: maan over zer ken, treurwilgen en melodramatisch sterven. Zelfs de gevreesde ziekte van die tijd, de tuberculose, lijkt daar precies in te passen, zoals de gevrees de ziekte van thans past in onze ingeblikte maat schappij en kubusvormige steriele klinieken. In de poëzie en de andere kunsten is het al net zo: overdreven, gechargeerd, maar zoals altijd: er schuilt een kern van waarheid in deze benade ring. Van Boutens zijn de regels: En alleen is leven leven als het tot den dood ontroert, en daarmee heeft hij, vergeef me de prozaïsche beeldspraak, de spijker precies op zijn kop gesla gen. Die kunst ontroert het sterkst, bewerkt in ons de grootste verstilling en inzicht, die ons bijna gelijk tijdig doet beseffen dat het bestaan heerlijk én kortstondig, heel vergankelijk is. Kunst die met het heden, het verleden oproept, die dingen in ons doet meetrillen, wakker maakt, die onbewust in ons sluimerden, dingen waarvan het wel lijkt of we ze ons uit een ander, vroeger leven of uit een gedroomd bestaan herinneren. In dit leven in het verleden schuilt iets enorm aan trekkelijks, en nogmaals: het kan ons huidig be staan ten zeerste verrijken en verdiepen. Een van de grote tekorten van veel moderne kunst lijkt mij juist, dat de kunstenaars zich te weinig om het verleden en om de traditie bekommeren. De kunst van de mensheid komt niet uit de lucht vallen, maar bouwt evenzeer voort op datgene wat voorafging als alle andere uitingen van men selijke bedrijvigheid en kunnen. Wie denkt tabula rasa te kunnen maken, moet in feite eigenlijk alles overdoen, opnieuw ontdek ken, en het resultaat komt dan menigmaal niet verder dan chaos en geknoei, of boerenbedrog. Kunst móet evenwel in ontwikkeling zijn, en daar om zijn de nieuwe stromingen het vruchtbaarst, ook al leveren ze soms weinig op wat bevredigt. Stilstand en verstarring betekent: het museum, of de dood, en het plezierigst leven we misschien als we niet al te zeer overdrijven in de ene noch in de andere richting, en ook hier de befaamde, soms geroemde, vaak gesmade, 'gulden midden weg' bewandelen. Om nu, na dit zijweggetje, weer op ons uitgangs punt terug te komen en een parallel te trekken met de ontwikkeling in deze provincie: als Zee land wil blijven leven, kan het niet verstarren tot een soort cultuurreservaat, een curiositeit voor toeristen. Wel zal onze provincie zich moeten bezinnen op wat specifiek 'Zeeuws' is, en dat specifiek Zeeuw se komt op een steeds smallere basis te staan. Zelfs de Zeeuwse dialecten zijn snel aan het ver vallen, woorden die Zeeuwse kinderen in mijn jeugd, dus laten we zeggen zo omstreeks 1930, nog volop gebruikten, zijn thans uit de circulatie geraakt. Ik heb dit op een heel merkwaardige wijze onder vonden. Ik heb zelf in mijn jeugd het dialect van Zuid-Beveland, en dan speciaal van het Westeinde, uit de 'Zak' geleerd, en dat bij oude boerenfami lies. Thuis mocht ik het niet spreken, en doordat ik ook later niet meer zo vaak in de gelegenheid ben geweest dit Zeeuwse dialect te gebruiken, is mijn Zeeuws taalgebruik niet meer geëvolueerd. Ik spreek zogezegd een 'Zeeuws van vóór de oor log'. Hetzelfde overkwam een vriendin van me, ook uit Borssele afkomstig, die sinds de oorlog in Enge land is blijven wonen. Als wij tweeën nu in Borssele zijn, en daar, met veel smaak en plezier, 'Zeeuws' spreken met de Borsselaars wier dialect wél is geëvolueerd, dan kijken ze ons verbaasd en ook een beetje misprij zend aan, en zeggen: 155

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 15