genaamde natuurlijke groei, een vestigingsover schot voor de provincie in haar geheel veron derstelt, dat wil dus zeggen een hoger aantal men sen dat zich in Zeeland vestigt dan dat er ver trekt. Naarmate de prognose hoger wordt gesteld, zal het vestigingsoverschot relatief sterker stijgen dan het geboorte-overschot of de zogenaamde na tuurlijke groei (het verschil in aantal geboorten en gestorvenen). Doordat bovendien de natuurlijke groei in tempo vertraagt, gaat dit in sterkere mate gelden. De bevolkingsgroei van Zeeland is dus in belang rijke mate afhankelijk van de migratie, zowel van de bevolking van Zeeland zelf die de provincie (weer) verlaat, als van de bevolking van elders, die zich in Zeeland vestigt. Ondanks het positie ve saldo dat sinds 1966 bestaat, is gebleken dat het vertrek sindsdien bleef toenemen. Van de migratiegeneigdheid weten we nog niet veel af, maar uit onderzoek en ervaring elders blijkt, dat hierbij naast omvang en aard van de werkgelegenheid en van het woningpakket, de eis een rol speelt, die men aan de kwaliteit van het woon- en leefgebied stelt. Dat betekent dus, dat de verwerkelijking van een als taak gestelde bevolkingsprognose mede afhan kelijk is van het voorzieningenpeil van de woon kernen afzonderlijk en in hun totaliteit. Niet slechts de nieuwkomers stellen eisen aan hun omgeving, maar óók de reeds aanwezige bevolking, die de eigen situatie vergelijkt met die van bevolking el ders. Naarmate in het algemeen de arbeidsmarkt krapper is en de woningmarkt ruimer, komen er meer reële keuzemogelijkheden om te wonen en te werken. Men kan dan verwachten dat men méér kritisch-bewust de eigen situatie zal beoordelen. Po pulair gezegd: iemand in een flat in het Rijnmond gebied kijkt wel goed uit, wat hij in zijn nieuwe situatie heeft te verwachten als hij overweegt naar elders te verhuizen. De kans om weer op een flat of in de stank terecht te komen zal hij bij voorbaat uitsluiten. De zogenaamde geografische mobiliteit (i.c het aantal verhuizingen van het ene landsdeel naar het andere) is in het algemeen nog gering in ons land. Met name geldt dit ten aanzien van de trek van het westen naar Zeeland. In 1970 bedroeg het binnenlandse migratie-over schot voor Zeeland ten aanzien van het westen des lands slechts circa 7 van het totale (negatie ve) binnenlandse migratie-overschot van het wes ten des lands. De meeste trek blijkt zich voor te doen van het westen naar het oosten en zuiden des lands. Dat Zeeland voor een aantal personen slechts een doorgangsstation betekent, moge blijken uit de volgende cijfers: van de Nederlanders die zich se dert 1967 in de grote Zeeuwse gemeenten vestigden is inmiddels circa 14% weer vertrokken. In dit ver band is ook een ander cijfer illustratief: in 1970 kwam slechts 68 van het Zeeuwse vestigings overschot voor rekening van de binnenlandse mi gratie. Hieronder was dan bovendien nog een aan tal buitenlanders begrepen, die reeds eerder el ders in ons land waren gevestigd. Het eigenlijke buitenlandse migratieoverschot bedroeg toen dus minimaal 32 Voor Zeeland zal steeds blijven gelden, dat een typisch grootstedelijk milieu ontbreekt en ook niet te verwachten is. De typisch grootstedelijke voorzieningen buiten de provincie (zoals te Rotterdam, Gent en Antwerpen) worden steeds beter bereikbaar en de vraag dient gesteld te worden, in hoeverre het gemis aan ge noemde voorzieningen in de provincie zelf als een belangrijk tekort wordt ervaren en om welke voorzieningen het daarbij gaat. Voorlopig nemen we aan, dat ten aanzien van de verwerkelijking van een aantal zeer grote c.q. specifieke voorzie ningen in Zeeland zelf een groeiende behoefte bij de bevolking bestaat, omdat de afwezigheid door velen als een belangrijk gemis wordt ervaren. Voorts, dat deze afwezigheid voor mensen van doorslaggevende betekenis is om zich niet in deze provincie te vestigen. Genoemde voorzieningen zijn zoals alle voor zieningen in hun bestaan afhankelijk van fi nanciële middelen, die meestal voor een groot ge deelte moeten worden opgebracht door de gebrui ker of waarvan toekenning door de overheid ge bonden is aan minimale normen. Zeer grote, als mede specifieke voorzieningen, zijn derhalve sterk afhankelijk van een uitgebreide bevolkingsom vang. Stelt men dat deze voorzieningen er moeten komen, dan betekent dit dus, dat een overeenkom stige bevolkingsprognose voor een door die voor zieningen bestreken verzorgingsgebied noodzake lijk is. Het kan zelfs wenselijk zijn om met het ver werkelijken op de bevolkingstoename zo mogelijk vooruit te lopen, om zowel de bevolking een gro tere binding aan haar woongebied te verschaffen, als de aantrekkingskracht naar buiten de provincie te verhogen. Onder verzorgingsgebied verstaan wij: één of meer hoofdkernen, een aantal nevenkernen (van verschillende grootte-klassen) en het op deze ker nen betrokken platteland. Men kan niet zonder meer stellen, dat bij een be paalde voorziening X een aantal Y inwoners beho ren. Men zal daarbij ook de ligging van de be treffende voorziening en de spreiding van de be trokken bevolking moeten verdisconteren. Wij ra ken hier het vraagstuk van de zogenaamde hiër archie van kernen: dat wil zeggen het scheppen van een zodanige geleding van het voorzieningen pakket, dat optimaal aan de wensen van de hui dige én toekomstige bevolking wordt voldaan. Er zal onmogelijk geëist mogen worden, dat in iede re woonkern een volledig en kwalitatief hoog voorzieningenassortiment aanwezig is. Enerzijds zal rekening worden gehouden met doel matigheid, aan de andere kant met de afstand, c.q de bereikbaarheid, die door de bevolking aan vaardbaar wordt geacht. Men dient daarbij te be denken, dat bepaalde groeperingen, (vrouwen, be jaarden, jeugdigen), in het algemeen minder mobiel zijn dan mannen, die méér over een eigen gemoto riseerd vervoermiddel beschikken. 159

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 19