Zwinmond thans; op voorgrond nieuwe duinen op de plaats van de afgedamde geul. se rijst nu een brede, hoogopgaande en nog altijd groeiende duinheuvel. Het Zwinconflict- gelukkig maar storm in een plas water. „De myxomatose meneer, de myxomatose is de gro te boosdoener geweest". Dit verzekert ons met grote stelligheid de heer H. Karstanje, vogelwacht in het Zwinreservaat. We vroegen hem naar de oorzaak van het teruglopen van de wildstand. „Het krioelde hier vroeger van de konijnen, op Belgisch gebied nog meer dan bij ons. De jacht opziener van Graaf Lippens schoot er in één jaar negenduizend. En kijk, in die tijd had je hier ook roofvogels het een hangt met het ander sa men". Karstanje vertelt geanimeerd van de buizerd, die onmiddellijk na een jacht in het duin boven het terrein cirkelt, op zoek naar aangeschoten wild. En over de zeearend, die hij meer dan eens heeft waargenomen. „Ze noemen hem visgier, maar hij houdt ook van een konijn en van aas." "Haas?" „Nee, aas." De heer Karstanje is geen Zeeuw, maar geboren Amsterdammer. Hij heeft een leven vol afwisse ling achter de rug: marinier (met brevet kanon nier), dienend bij de Controle Zeevisserij; in 1934 met de onderzeeboot K XVIII de wereld rond. Daarna Indië, en kort voor de oorlog bij de poli tie in Nederland gekomen. Ondergedoken en weer opgedoken toen de tijd rijp was. Politieman bij de Bijzondere Rechtspleging, vijf jaar bij de politie in Sas van Gent, daarna twintig jaar in Cadzand en Retranchemenfnu gepensioneerde en vogel wacht. Karstanje houdt van het land, hij zou naar de stad niet terugwillen; zijn vrouw ook niet. Toen zij pas hier woonden, hebben ze wel eens een sollicitatie naar Holland overwogen. „U moet wel bedenken, we hadden op heel Re tranchemenf één enkel lichtpuntje, hier op de hoek- en geen riolering". Met de openbare voorzie ningen is het nu dik in orde en in de zomer is het in Retranchemenf eerder te druk dan te stil. De natuur heeft Karstanje altijd geboeid. Als hij op de fiets zijn patrouilleritjes reed, keek hij uit naar wat zich in het landschap voordeed. „Een van mijn wonderlijkste ervaringen beleefde ik op een koude winterdag. Ik zag uit het riet rond een koeieput een kat te voorschijn springen. En verdraaid, meneer, op het ijs stond een wezel. Poes gleed uit, wezeltje stond ook niet te vast op zijn pootjes, maar ontsprong toch keer na keer de dans. Tja, een kat en een wezel op het ijs". De mooiste Zwinwandelingen beleefde de heer Karstanje met mr. Lebret, voorzitter van Het Zeeuwse Landschap. „We ontdekten lepelaars, die zo fijn over hef watervlak maaien, op de manier van kluten. En weet u, mr. Lebret kan vogels aan trekken, hij bootst hun roep na". De persoon in kwestie, hiernaar gevraagd, beves tigde: „Inderdaad, dat gelukt me wel eens, maar niet in het zomerseizoen. Je moet uitkijken naar één enkele, achtergebleven tureluur - of naar de eerste in de paartijd. Helaas is mijn vogel-voca bulaire zeer beperkt". De geschiedenis van het Zwin, die volgens Blan- chard in zijn bekende boek over Vlaanderen, de geschiedenis van zijn ondergang is, strekt zich uit over een periode van duizend jaar. De gehele streek ten noorden van Brugge tot aan Sluis en van Sluis tot aan de zee, draagt de talrijke spo ren van bedijking op bedijking, van overgebleven stromen in de vorm van kreken en kreekjes, van ondergang en verval. Er wordt romantisch over geschreven. Het boekje van Chastelain over bloei en verval van de Zwin streek eindigt met Damme. „Onderwijl droomt Damme, eens een trotse zeehaven, thans de nede rige woonplaats van amper duizend zielen in de zwaarmoedige stilte en herdenkt de fatale dag, waarop het laatste schip zijn haven verliet, de rijkdom van zijn stad in zijn kielwater meeslepend". De wandelaar, zegt De Smet in zijn boekje over de geschiedenis van deze streek, die zijn blik richt op de voormalige vijf kilometer brede zeearm, ziet duinen, weiden, een vliegveld, villa's en velden. „Hij zou ook zeer moeilijk kunnen gelooven, dat deze zeearm een van de belangrijkste havens was van het Westen, een haven waarheen de schepen die uit alle deelen van de bekende wereld kwa men, koers zetten en die van Brugge het Venetië van het Noorden had gemaakt". Zwin wil gewoon zeggen waterloop, evenals de woorden scheure, ede en vliet, die veel in de kustvlakte ten noor den van Brugge voorkwamen. Door samenstellin gen ontstonden eigennamen, maar voor de groot ste stroom van de streek was de naam 't Swin vol doende. Duidelijk moet onderscheid worden gemaakt tus- 164

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 24