kende natuurlijke havens en het was gunstig
gelegen voor de handel op Guyana en de eilan
den en de kaapvaart op Spaanse zilvervloten.
Deze voordelen werden opgemerkt door twee uit
Brazilië terugkerende Nederlandse eskaders, een
Amsterdams en een Zeeuws; de kapitein van het
Amsterdamse jacht De Kater, Jochem Gijsz,
maakte een verkenningstocht op het eiland en
gaf er een enthousiaste beschrijving van.
In hetzelfde jaar (1627) werd door Jan de
Moor, burgemeester van Vlissingen en bewind
hebber der West-Indische Compagnie voor de
Kamer van Zeeland, door bemiddeling van Jacob
Maersz een verzoek ingediend bij de Heren XIX
"tot het sieilen van coioniers" op een van de
"wilde" eilanden. De bedoeling was tropische
produkten voor de export te verbouwen en de
Spanjaarden in het Caraïbisch gebied zoveel
mogelijk afbreuk te doen. De Moor en Maersz
kregen op 27 juni van dat jaar toestemming
Tobago te koloniseren; bovendien werd hen het
schip Out Vlissingen ter beschikking gesteld
voor het transport van de toekomstige bewo
ners.
Het bekende Vlissingse handelshuis De Moor
was reeds lang voor de oprichting van de West-
Indische Compagnie aktief in West-lndië en el
ders: de naam De Moor komt men tegen in
berichten betreffende ondernemingen in de Guya
na's, Nieuw-Nederland en op Spitsbergen. In het
begin van de zeventiende eeuw had De Moor
volksplantingen gevestigd aan de Amazone en in
Essequibo. Hij stond hoog aangeschreven bij de
West-Indische Compagnie en zijn belangen in de
Guyana's van voor de oprichting bleven gehand
haafd.
Om duistere redenen is in 1627 van een Zeeuwse
kolonisatie-expeditie niets meer gekomen: het
patent van De Moor werd zelfs weer ingetrok
ken. Doch begin 1628 vertrokken twee schepen
van de Kamer van Zeeland naar West-lndië. Eén
ervan keerde met een in de buurt van Lissabon
buitgemaakt schip naar het vaderland terug, het
andere, met aan boord Jacob Maersz, die "als
generaal over 't volck en de colonie" meeging,
zette de reis naar Tobago voort. Maersz werd
dus de eerste gouverneur van het eiland.
Op de 3e mei van hetzelfde jaar "lichte 't schip
de Fortuin in 't gezicht van Vlissingen 't anker,
om drie en zestig zielen aan 't eilandeken
labago uit te zetten Het schip, dat onder bevel
stond van Geleyn van Stapels en tot hef eskader
van Pieter Adriaensz. ifa behoorde, kwam behou
den aan.
De Zeeuwen waren niet de eerste Europeanen
die met kolonisatieplannen op Tobago landden:
Spanjaarden en Engelsen hadden al eerder po
gingen ondernomen. Columbus zag op zijn derde
reis in 1498, toen hij door de Boca del Dragon
voer, op vele mijlen afstand twee eilanden, die
hij Asuncion en Concepción noemde; waarschijn
lijk zijn dit resp. Tobago en Grenada geweest.
Vrij kort daarna hebben de Spanjaarden de
naam Tabago aan ons eiland gegeven. Over de
oorsprong van deze naam is eindeloos gediskus-
sieerd. Sommigen nemen aan, dat de naam van
het Indiaanse woord voor tabak (die er in
overvloed groeide) stamt, anderen, dat het
woord tabak afgeleid is van de naam van het
eiland. Het Caraïbische woord voor tabak was
echter 'kohiba'. 'Tabaco' was de benaming van
de door de inboorlingen gebruikte tabakspijp en
wat de vorm betreft leek het eiland, vanuit zee
gezien, daar inderdaad wel wat op.
De Spanjaarden stelden nooit ernstige pogingen
in het werk om Tobago te koloniseren; in 1614
was een kleine volksplanting door de Indianen
verwoest en sedertdien was geen nieuwe onder-
TOBAQO TyDENS DE ZEEUWSE KOLONISATIES
"Vtf-
143