Watermeloenen, een produkt van Nieuw-Walcheren.
geeft een afschrikwekkend Indiaans huiselijk
tafereeltje weer: de bereiding van een maaltijd:
een vuurtje, waarboven een houten rooster, met
daarop een stevig blank been; op de achtergrond
het deerlijk verminkte lichaam van het slachtof
fer
Wisten de kolonisten dit alles, voor ze de stap
waagden? Of werd Tobago hen door de public
relations van De Moor als een paradijs op aarde
afgeschilderd? Of 'emigreerden' ze omdat ze iets
op hun kerfstok hadden en de Walcherse grond
hen te heet onder de voeten werd? We kunnen
er slechts naar raden, want over deze eerste
vestiging zijn slechts weinig gegevens bewaard
gebleven. In 1629 vertrok uit Vlissingen De
Zeeuwsche Jagher met enige kolonisten voor
Tobago aan boord. Het schip behoorde tot de
vloot van Adr. Jansz. Pater, die was uitgevaren
met het doel een zilvervloot te bemachtigen.
Pieter Adriaensz. Ita zond in het daaropvolgende
jaar, op weg van Brazilië naar Isla de Vaca, het
schip De Goude Sonne naar Tobago "om te sien,
hoe het daer stondt met de Colonie op 't selve
Eylandt gelecht". Maar "de schipper gaf den
Ammirael te kennen, hoe dat hy door duyster
ende onstuymich weder het Eylandt Tabago was
mis ghelopen", zodat Ita omtrent het lot van zijn
provinciegenoten in het onzekere moest blijven.
Waarschijnlijk werd in dat jaar de kolonie door
Indianen en Spanjaarden aangevallen, maar De
Moor zond geregeld nieuwe kolonisten. In 1633
kreeg de Engelsman Thomas Gayner, die in
dienst zou zijn geweest van De Moor, een
(Uit: Ch. de Rochefort. Histoire naturelle).
commissie van de Prins van Oranje, Frederik
Hendrik, om het eiland op de Spanjaarden te
heroveren en de exploitatie voort te zetten.
Gayner rustte een expeditie van 200 man uit (er
werd £10.000 in gestoken en Gayner was er zelf
ook financieel bij betrokken) en slaagde in zijn
opdracht. Hij werd de nieuwe commandeur van
het eiland, maar werd een jaar later afgezet;
waarschijnlijk vanwege een nieuwe verwoesting
van de vestiging door Spanjaarden of Indianen.
Cornelis De Moor, een zoon van de eigenaar,
volgde hem op. Onder diens leiding begonnen de
kolonisten vol ijver met de bouw van een fort,
dat ze Nieuw-Vlissingen noemden en met het
aanleggen van plantages, waar ze voornamelijk
tabak (toen het meest begeerde produkt op de
Europese markt), maar ook suikerriet, gember,
indigo en katoen verbouwden.
AANVAL OP DE ZEEUWSE KOLONIE
De Spanjaarden op Trinidad beviel de aanwezig
heid van deze concurrenten op Tobago helemaal
niet. En voordat het fort voltooid was en de
eigenaars de kans hadden het aantal kolonisten
uit te breiden, werd de Zeeuwse kolonie in de
nacht van 1 op 2 december 1636 aangevallen
door Don Diego Lopez de Escobar, gouverneur
van S. Thomé aan de Orinoco en S. José op
Trinidad. Jacques Ousiel, „gewesen Raet Fiscal
en secretaris van 't Eijlandt Tabago", geeft in
een rapport aan de bewindhebbers der West-
Indische Compagnie een levendig verslag van het
gebeurde. Hij vertelt dat de Spanjaarden van
145