maar de kolonisatie zou zijn mislukt, zodat er vijf jaar later niets meer van over was. De geschiedenis van de W.I.C. vermeldt echter niets over deze vestiging. Om de naijver van de West- Indische Compagnie niet op te wekken en de Nederlanden te vriend te houden, had Jacobus het beschermheerschap van zijn volksplanting aan de Staten Generaal aangeboden, maar Hun ne Hoog Mogenden waren er niet ingelopen en hadden het aanbod afgewezen. De Koerlandse expeditie, die in 1642 op Tobago arriveerde, bestond uit 212 Zeeuwse kolonisten onder leiding van Cornelis Caron, een Nederlan der, die deelgenomen had aan de verovering van Brazilië op de Portugezen. Ze vestigden zich aan de zuidwestkust van het eiland; later zou deze plaats de naam Punt Caron dragen. Het beleid van Caron beviel Jacobus van Koerland maar matig: hij dreef een levendige smokkel en sla venhandel met de Spanjaarden in het belang van Walcherse kooplieden, maar tegen de zin van de hertog. Ook zijn Indianenpolitiek viel niet in goede aarde. Wel wenste Jacobus een goede verstandhouding met de Arawakken van Trini dad en Guyana, maar Caron dreef de vriend schap zo ver door, dat de Caraïben van St. Vincent gezworen vijanden van de Arawakken de kolonie in 1650 aanvielen, waarop de kolonisten uitweken naar de Zeeuwse vestiging aan de Pomeroon (Guyana). Lampsins waar het ondernemingsgeest betrot, had niet van zijn aanspraken afgezien. In 1650 had hij gepoogd, met Amsterdamse kooplieden (die het Zeeuwse monopolie in West-lndië met lede ogen zagen), een compagnie te stichten om het eiland opnieuw te bevolken, wat mislukt was. Drie jaar later rustte hij een eigen expedi tie uit, met Koerlandse kolonisten (25 officieren, 124 soldaten en 80 gezinnen), onder leiding van de Nederlander Willem Mollens, welke 20 mei 1654 aan de noordwestkust, dicht bij het tegen woordige Plymouth, het anker liet vallen. Van het Zeeuwse fort Nieuw-Vlissingen (1628-1630) zowel als van het stadje en het later gebouwde fort (1634-1636), eens op dezelfde plaats opgericht, hadden de tropische vegetatie en de verwoesting door Spanjaarden en Indianen vrijwel elk spoor uitgewist. Iets ten zuidwesten daarvan verrees Fort Jaco bus en weldra ontstond een stadje: Jacobusstad. Eindelijk leken de kolonisatieplannen van de hertog met sukses bekroond. Over wat hierna geschied is, lopen de Nederland se en Koerlandse mededelingen ver uiteen. De Nederlandse berichten luidden, „dat het eijlandt Tabago, voormaels een woest eijlandt, maer al leen van eenige wilden bewoond is geweest, dat de Commandeur Pieter Becquardt aen 'tselve eijlandt is gecomen inden jare 1654 met sijn schip, bemant met ontrent de vijftich koppen..., logerende het DE LAMPSINS Intussen was de belangstelling van Zeeland voor het voormalige Nieuw-Walcheren weer opge vlamd. De gebroeders Cornelis en Adriaen Lamp sins, erfgenamen van De Moor, besloten in 1648 het eiland opnieuw te exploiteren. Deze vermo gende Vlissingse kooplieden, die jarenlang een grote invloed hebben gehad bij de West-Indische Compagnie en de Staten Generaal Cornelis was gedurende vee ja.en bewindhebbeck V/ I C. en van 1650-'52 burgemecs'er van Vliss'nqen waren bij alles wat er in hun tijd ter zee te ondernemen viel betrokken. Hun befaamde 'Nieuwe Geuzen' bevochten met sukses de Span jaarden bij Duinkerken en vele beroemde en beruchte zeehelden hebben in hun dienst carrière gemaakt. Zo Michiel Adriaensz. de Ruyter, die als kleine jongen aan 't grote wiel draaide in de lijnbaan van de Lampsins en later op hun schepen zijn zeemansloopbaan aanving. Jan Lampsins (afkomstig uit Oostende), de vader van Cornelis en Adriaen, was een der grote mannen voor de Zeeuwse Kamer der Noordse Compagnie en in het familiewapen komt dan ook, behalve het schaap, de walvis voor. De Lampsins kregen 29 april 1650 toestemming van de Prins van Oranje tot het stichten van een volksplanting, maar de Eerste Engelse oorlog verhinderde de uitvoering van de kolonisatieplan nen voorlopig en toen de eerste 50 kolonisten onder bevel van Pieter Becquard midden septem ber 1654 op Tobago arriveerden, waren de Koerlanders hen juist voor geweest. Want ook hertog Jacobus, waardig tegenhanger van de Cornelis Lampsins (schilderij in het gemeentemuseum Vlissingen)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 7