met assistentie (des noot) van die van het
staten schip" (dat in de Caraïbische Zee kruis
te). Het zou een betrekkelijk eenvoudige zaak
zijn, daar Caron „uyt het land aldaer door de
Indianen met syn byhebbent volck is geiaeght,
onder ende in de fortresse alwaer den voor
schreven Pieter Beeckart is commandeerende".
Caron schijnt zich opnieuw naar de Pomeroon
te hebben teruggetrokken, want in 1666 kreeg
Abraham Crijnssen de instruktie hem daar met
nog twee andere Hollandse kolonisten te arreste
ren en naar het vaderland over te brengen. Over
zijn verder lot is niets bekend.
De reeds eerder genoemde Ds Charles de Roche-
fort heeft een uitgebreide beschrijving van de
Lampsins-kolonie gegeven. Hij was een goed
kenner van de Caraïbische eilanden, want voor
hij zich in 1650 als Waals predikant te Vlissingen
vestigde had hij een aantal jaren op het zeero
verseiland Tortuga Gods woord onder de piraten
verkondigd. Tobago heeft hij waarschijnlijk
nooit zelf bezocht. Klaarblijkelijk schreef hij
zijn verhandelingen in opdracht van zijn vriend
en beschermer Cornelis Lampsins. Als men De
Rochefort moet geloven, bestonden er geen
rechtvaardiger, godvruchtiger en zachtmoediger
mensen dan de H.H. Lampsins en was hun
kolonie een paradijs op aarde. Wèl in tegen
spraak met een anoniem Vlissings hekeldicht,
dat Cornelis aldus beschuldigt:
„Cloeckmoedighen Tyran, om onse Batavie
ren,
Onnosel als een Lam, de fackels van ons
lant,
Rechts met u moort geweer, te brengen om
een Kant,
Niet noodich als alleen, om uwe kas te
eieren,
Een esel int verstant, en koppich int regie-
ren,
Loos en valsch traficeur, door wiens ontrou
we hanf,
In Vlissingh menich Vrouw, leeft in bedroef
den stant,
U scheepen sijn sy niet, 't verderf van 't
Vaderlant,
Seght als gy den Barbaer, daer mee u roers
gaet stieren".
Er is heel wat commentaar geleverd op de
boeken van De Rochefort: zijn beschrijvingen
zouden sterk overdreven zijn. In sommige op
zichten is deze kritiek gerechtvaardigd, doch het
beeld dat hij geeft van het landschap, de flora
en fauna en van de levenswijze der autochtone
bevolking stemt met de werkelijkheid overeen.
BLOEI VAN DE KOLONIE
De kolonie kwam snel tot bloei. In 1656 was
Huybrecht van Beveren tot gouverneur benoemd
en onder zijn bewind verrees het sterke fort
Lampsinsberg, waar hij gewoonlijk zijn verblijf
hield. Het was op een heuvel gebouwd in de
buurt van het huidige Scarborough en geen
schip kon onopgemerkt de Roofklip-baai (ook
Lampsinsbaai genoemd) binnenvaren. Op deze
plaats ontstond ook Lampsinsstad, dat uitgroei
de tot een levendig handelscentrum. Bouwmate
rialen (steen, kalk en hout) waren op het eiland
in voldoende mate aanwezig. De blanke kolonis
ten woonden in houten huizen, soms met pan
nen, meestal met shingles gedekt; de kleingrond-
bezitters en slaven moesten zich gewoonlijk met
hutten tevreden stellen. Enkele belangrijke ge
bouwen, zoals de beide kerken, waren geheel uit
steen opgetrokken. In de pakhuizen van de
Lampsins werden de uit Europa geïmporteerde
goederen opgeslagen; de kolonisten konden er
alles kopen wat ze wensten, terwijl de produk-
ten daarnaast voor de handel met andere eilan
den bestemd waren. Textielgoederen en spiritua
liën behoorden tot de belangrijkste invoerpro-
dukten. Uitgevoerd werden suiker, tabak, gem
ber, indigo, verfhout, schildpad en katoen. De
prijzen van de tabak waren sterk gedaald op de
Europese markt, doch de suiker bracht grote
winsten op. Het eiland was uitermate geschikt
voor de suikerkuituur, vooral door de vele
snelstromende riviertjes, waarvan de water
kracht werd aangewend om de suikermolens in
beweging te brengen. Als belangrijk bijprodukt
van de suikerfabricage gold de brandewijn, „qui
est autant estimée qu'elle est nécessaire dans
ces pays chauds".
Er waren zes suikermolens; ze behoorden toe
aan de gebroeders Lampsins, de gouverneur, de
secretaris en enkele andere grootgrondbezitters,
waaronder ook Fransen. Een groep Franse kolo
nisten had zich namelijk onder protektie van de
Lampsins op Nieuw-Walcheren gevestigd en leef
de in goede verstandhouding met de Zeeuwse
bewoners. De streek waar ze hun verblijf hielden
werd Le Quartier Francois of Le Quartier des
Trois Rivières genoemd.
Ook Joodse kolonisten vonden hun weg naar
Tobago. De Joden, die in bijna ieder Europees
land waar ze zich vestigden in moeilijkheden
kwamen vanwege hun godsdienstige opvattingen,
werden door de Nederlanders geaccepteerd en
hun geloofsovertuiging werd gerespecteerd. Ve
len vestigden zich in de Zeeuwse koloniën aan
de Pomeroon en Essequibo en op Tobago, waar
ze zich ontpopten tot uitstekende kolonisten met
een groot aanpassingsvermogen. Ze waren voor
namelijk afkomstig uit Livorno en moesten zich
te Vlissingen van een paspoort van de Kamer
van Zeeland voorzien, alvorens naar de koloniën
getransporteerd te worden.
De Lampsins-kolonie breidde zich langzamerhand
naar het noorden en het zuidwesten uit. De
zuidwest-punt werd verdedigd door Fort Beve
ren, op betrekkelijk geringe afstand waarvan
zich de redoute Belleviste bevond; deze laatste
versterking was aangelegd ter voorkoming van
ongewenste bezoeken van de Indianen. In de
nabijheid van Fort Beveren was men met de
bouw van een tweede stad begonnen, die Nieuw-
Vlissingen genoemd werd.
Onder de kolonisten heerste een goede orde. De
149