niet voltooid. Van de beginne af had men met de
bouw van de sluis met grote tegenslagen te kam
pen. Bij het ontwerp was in onvoldoende mate re
kening gehouden met de slappe grondlagen waar
op de sluis moest worden gebouwd
De gemeente Goes sloot op 29 mei 1810 met de
bedijkers van de Lodewijkspolder een nieuwe over
eenkomst, waarbij het oorspronkelijke ontwerp
van de sluis werd gewijzigd en dat bij uitvoering
een nog grotere mislukking bleek te zijn. Het
kwam zelfs zover dat men de sluis slechts kon
passeren met gelijke stand van het binnen- en bui
tenwater.
Het zal wel altijd duister blijven om welke rede
nen, maar de gemeente Goes keurde deze sluis
goed De bedijkers van de Lodewijkspolder hadden
hiermede aan hun verplichtingen voldaan.
In november 1810 werd de sluis in dienst gesteld.
De sluis bleek al spoedig onderloops te zijn, zodat
er grondverzakkingen ontstonden en men in april
1811 de sluis moest afdammen.
De teleurstelling en klachten waren zo algemeen,
dat 'Ie Préfect du département des Bouches de
l'Escaut, baron de l'Empire, membre de la légion
d'honneur', Pijcke, besloot persoonlijk een onder
zoek in te stellen, in tegenwoordigheid van de
heren Bosdijk, directeur van de Lodewijkspolder,
Van den Bosch, secretaris-generaal van het Depar
tement, ingenieur A. Schraver, L. J. v. d. Spiegel,
burgemeester van Goes en M. Slabber, oud-presi
dent van de magistraat.
'Le Préfect' arrangeerde het dusdanig, dat er
niets aan de sluis behoefde te worden veranderd
en beschouwde de klachten als afgedaan.
In 1812 werd de haven verdiept en de sluis be
langrijk hersteld. De oude bezwaren kwamen spoe
dig terug, met alle nare gevolgen van dien. Men
besloot namelijk de sluis open te laten staan, zo
dat eb en vloed vrij spel hadden. Met als gevolg
hernieuwde ontgronding van de sluis en sterke
aanslibbing van de haven, nog daargelaten de
mogelijke gevaren van inundatie van de Lode
wijkspolder. Een en ander was aanleiding om in
1813 tot hernieuwde en blijvende afdamming van
de haven over te gaan. Was Goes in 1809 nog
„Kaart van een gedeelte van de Wilhelmina Polder en Haven
van de stad Goes, opgemeten en gecarteerd op verzoek van
de heeren Leden uit de Regering, uitmakende de Commissie
der Havenwerken van de Stad Goes, door de landmeter
J. Tromp, Maart 1815".
(Foto Kr. Goudzwaard)
gebrekkig met de zee verbonden, nu was het vaar
water naar Goes geheel afgesloten.
De politieke gebeurtenissen van 1813 bevorderden
de gang van zaken uiteraard ook geenszins en
eerst in 1814 kwam er weer wat beweging in.
Door het Bestuur van het bevrijde Vaderland werd
een commissie belast met een onderzoek ter plaat
se.
Het onderzoek geschiedde door onpartijdige des
kundigen en deze vonden de toestand zeer ongun
stig, waarbij herstel van de hoogst ondoelmatige
en ondiepe sluis ontraden werd.
De inspecteur-generaal van de Waterstaat was
door deze uitspraak zeer gegriefd en bleef herstel
van de sluis aanraden.
De gemeente Goes besloot in augustus 1814 uit de
meest vooraanstaande ingezetenen een commissie
te benoemen om deze voor de stad zo treurige
zaak op te lossen. De leden van deze commissie
waren J. Risseeuw, L. de Fouw en Jacob Kake-
beeke.
Deze commissie begon zijn werk en wenste een
geheel nieuwe sluis.
De commissieleden werden naar 's-Gravenhage
ontboden en hadden met hun plan voor een nieuwe
sluis vooral veel moeite met de inspecteur-gene
raal van de Waterstaat, die aan zijn oude plan
vasthield.
In 1815 bracht de hoofdingenieur Van Diggelen
te Middelburg een advies uit, dat zowel de goed
keuring van de stedelijke en hogere autoriteiten
kreeg en dat in hoofdzaak gevolgd is. De sluis
zou gedeeltelijk behouden blijven, doch een nieuw
buitensluishoofd zou worden gebouwd.
De financiële consequenties voor de gemeente
Goes waren enorm, te weten ongeveer 170.000,
Het rijk had er weinig zin in om aan dit bedrag
bij te dragen, vooral daar reeds door koning
Lodewijk 100.000,was geschonken. De gemeen
te Goes was praktisch niet in staat om iets bij te
kunnen dragen.
Allerlei middelen werden door de gemeente Goes
uitgedacht om maar aan geld te kunnen komen.
Geld kwam er niet.
Het rijk drong aan bij de gemeente Goes om een
geldlening uit te schrijven, waarvan in mei 1815 een
koninklijk besluit verscheen. De lening werd echter
geen succes.
Raad gezocht bij het rijk, maar vooral bij koning
Willem I. Een nieuw koninklijk besluit van novem
ber 1817 had tot gevolg dat een lening tot een
bedrag van 120.000,kon worden uitgeschre
ven. Koning Willem I schreef voor zich persoon
lijk in voor 30.000,de rest van de lening werd
geheel binnen Goes geplaatst. De overige kosten
zouden worden gevonden uit de verkoop van
schuldbrieven en bomen en te heffen belastingen
tot een totaal bedrag van 50.000,
Men ging tot aanbesteding over. De laagste in
schrijving bedroeg 290.000,of 120.000,meer
dan er aanwezig was.
Niet Leiden, maar Goes was in last. Het gevaar
was zeer groot dat het meerdere bedrag op geen
enkele wijze gevonden kon worden. De reeds
eerder genoemde havencommissie ging bij de ko-
198