stroom de belangrijkste factor is. In totaal gaat het om werkgelegenheid voor 300.000 tot 420.000 mensen. Het Verenigd Koninkrijk rekent op een aandeel van tenminste 20 procent. Van deze druk zal Zeeland zeker het zijne ervaren. Helaas is er nog weinig bekend van de produk- tiestromen waarvoor Nederland plaats zou moe ten maken en waarvoor Zeeland geschikt is. Te veel wordt er nog in aantallen arbeidsplaatsen gedacht. Ook voor de emissies is het nodig meer te weten van de produktiestromen. Het ETI voor Zeeland maakt over dit probleem momen teel een studie, die licht zal moeten werpen op de kwaliteit van de aan te bieden terreinen. Bij deze studies is het misplaatst extra terreinen aan te leggen met het oog op de temporisering van de plannen van Dow, Hoechst en Pechiney. Structurele behoeften dienen uitsluitsel te geven ever het provinciale beleid op lange termijn. Tenslotte is het noodzakelijk een keuze te doen uit de vele projecten die zich aan Zuidwest- Nederland presenteren: de zeehavens Vlissingen- Oost, Terneuzen e.o., Reimerswaal; verder Moer dijk, de diensten-as Rotterdam-Antwerpen en de tweede nationale luchthaven. Daarmee worden één tot anderhalf miljoen inwoners gebonden en wordt het Randstadprobleem ten koste van Ne derland benoorden de lijn Amsterdam-Almelo geprolongeerd. Voor Zeeland ligt de keuze van de twee eigen zeehavens voor de hand. Samenwerking met België inzake het zeehaven- beleid is noodzakelijk. Dc ruimtelijke ordening vraagt om één conceptie. Antwerpen heeft bijna 7.000 ha geprojecteerd direct ten zuiden van de grens met Zeeuwsch- Vlaanderen. Ook voor Gent en Zeebrugge zijn grote projecten in petto. Van matiging van het zeehavenbeleid in België is minder sprake dan in Nederland. Samenwerking aan beide zijden van de grens stuit echter op het nationalistische standpunt dat in de twee landen wordt ingeno men. Dit zou immers financiële consequenties ten aanzien van de kostenverdeling inhouden. In het raam van Benelux zou een gezamenlijk havenschap voor de nieuwe plannen van Antwer pen en Zeeuwsch-Vlaanderen op zijn plaats zijn. Eerst zo is een alomvattende ruimtelijke orde ning tussen Antwerpen en Terneuzen mogelijk. De huidige concepties komen niet verder dan gepeuter op een door een irrelevante staatsgrens in tweeëngedeeld gebied. Een harmonische indeling van de ruimte dient gepaard te gaan met een geïntegreerd plan van 'welvaart-welzijn'. Harvey S. Perloff heeft behartigenswaardige din gen gezegd over de kwaliteit van hef stedelijke milieu (The quality of the urban environment, Essays on New Resources in an Urban Age, Washington, D.D. 1969). Twee begrippen spelen een rol bij het ontwerpen van een samenhan gend en effectief beleid: de natuurlijke hulpbron nen en het stedelijke milieu als een in sterke mate geïnferreleerd systeem of subsysteem. Schade aan of verbetering van één deel deelt zich mee aan andere onderdelen. De door de mens gemaakte eigenschappen van het milieu en de natuurlijke elementen zijn delen van een relationeel systeem. In Zeeland was in het verleden het sociaal-culturele element onderbezet en het fysische element (bijna) overal gunstig. Er treden nu verschuivingen op, die met zorg moeten worden begeleid. Een stedelijk milieu met voorzieningen van hoog niveau heeft sterke re interne dan externe relaties. De bezwaren verbonden aan de vestiging van een groot win kelcentrum op Walcheren en de moeilijkheden met betrekking tot de uitbouw van het onder wijs (hogere economische en administratieve school, leraren-dagopleiding) leren dat Zeeland nog te zeer is aangewezen op externe relaties. Aan de ontwikkeling, die vooral uit nationaal- economisch oogpunt van Zeeland zal worden gevraagd, dienen door de provincie randvoor waarden te worden verbonden. Men kan niet aan de indruk ontkomen dat het nationale beleid voor alles de basisindustrieën aan Zeeland toere kent. De dienstensector, de verwerking van pro- dukten, het onderwijs en het sociaal-culturele element (3 ton erm subsidies in 1972!) dreigen relatief ondervertegenwoordigd te raken. Het ETI en het Opbouworgaan hebben de han den ineengeslagen en zijn op zoek gegaan naar een geïntegreerd welvaarts-welzijnsmodel, waarin een evenwicht van elementen aanwezig is. In het klein zal dit allereerst op Borsele met zijn vijftien kernen worden toegepast en resulteren in een operationeel kapitaalsprogramma. Beide instellingen zullen met het stedebouwkundige bureau Kuyken ook in staat zijn deze ideeën toe te passen op de binnenstad van Vlissingen, waartoe het gemeentebestuur een opdracht heeft verleend. Over enige jaren zal het mogelijk zijn een derde ontwikkelingsschets voor Zeeland naar deze ideeën in te richten. De voorliggende huidi ge tweede schets mag dan per instituut en per vak van een meer of minder coherente aanpak getuigen, de 'horizontale dwarsverbindingen' zijn zeer zwak. Tot het programma behoort ook een internatio nale 'planning' van de natuurgebieden. Tot nu toe is het behoud van natuurgebieden slechts incidenteel aan de orde. Het zeehavenbeleid gaat de richting uit van een algemenere pro grammering. Vandaar dat een van de conclusies van het IBP-IUBS symposium 'Man-made chan ges in the environment' (Londen, september 1969) alle aandacht verdient: „medewerking aan een internationaal netwerk van wetenschappelijk vastgestelde en efficiënt beschermde natuurge bieden, gekozen volgens internationale normen". Voor het provinciaal bestuur, de Nederlandse regering, de Benelux-autoriteit en de EEG ligt hier evengoed een taak als ten aanzien van het zeehavenbeleid. 181

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1971 | | pagina 5