Andri Oosthoek
Hans Warren
schetsen uit het Hongaarse volksleven
milieuelementen kunnen dienen: 1) agrarisch
gebied en vooral 2) compromisgebied. Tot het
laatste type zouden we de Westerschelde kunnen
rekenen. Een industriegebied op de Belgische
linker Scheldeoever zou dan door een strook van
2 km of meer agrarisch gebied, eventueel om
te vormen tot compromisgebied van het
Verdronken Land van Saaftinge moeten worden
gescheiden. Industriegebieden langs het kanaal
Gent-Terneuzen lijken veel moeilijker aan te
passen; vooral de woongebieden liggen erg dicht
bij. De beste mogelijkheid in Oost-Zeeuwsch-
Vlaanderen is wel het noordelijkste deel van de
Kop van Ossenisse, zodat een industriegebied
over een grote lengte aan het compromisgebied
van de Westerschelde zou grenzen en slechts
over een relatief geringe afstand aan agrarisch
gebied. De consequentie is dan wel dat de
overheid bereid moet zijn de dorpen in de
naaste omgeving integraal op te kopen, zoals
bijvoorbeeld ook zal gebeuren met het dorp
Weiwerd bij Delfzijl.
De wetenschap van de oecologie is nog volop in
ontwikkeling en des te meer is dat het geval met
de studie van oecosystemen. Pogingen om de
denkbeelden van deze laatste discipline in de
praktijk toe te passen, moeten daarom nog met
voorzichtigheid worden ondernomen. Hoewel de
hoofdlijnen wel duidelijk zijn, moeten vele de
tailpunten nog in het vage blijven. Niettemin
blijkt het mogelijk gedachten uit deze weten
schappen in de praktijk te vertalen. Planologisch
blijkt Zeeland dan nogal gunstig te zijn inge
richt, maar voor oecologisch verantwoord mi
lieubeheer dient de bestuurlijke basis nog gro
tendeels te worden gelegd. De eerste opdracht
voor dit milieubeheer moet dan zijn zoveel
mogelijk te behouden van de natuurlijke rijk
dom die ons nog rest.
Geciteerde literatuur:
Beeftink, W. G., M. C. Daane W. de Munck, 1971 Tien
jaar botanisch-oecologische verkenningen langs het
Veerse Meer. Natuur en Landschap 25: 50-63.
Lebret, T., 1971 Ornithologische aspecten van het beheer
van de natuurreservaten in het Veerse Meer. Na
tuur en Landschap 25: 64-72.
Leeuwen, G. C. van, 1966 Het botanisch beheer van natuur
reservaten op structuur-oecologische grondslag.
Gorteria 3: 16-28.
Leeuwen, G. C. van, 1966 A relation theoretical approach
to pattern and process in vegetation. Wentia 15:
25-46.
Odum, E. P., 1969 The strategy of ecosystem development.
Science 164: 262-270.
Odum, E. P., 1971 The optimum population for Georgia.
The Ecologist 1, 9: 14-15.
Provinciale Planologische Dienst, 1968 Streekplan Midden-
Zeeland.
Provincale Planologische Dienst, 1970 Streekplan West-
Zeeuwsch-Vlaanderen.
Provinciale Planologische Dienst, 1972 Ontwerp 2de Her
ziening Streekplan Schouwen-Duiveiand.
Rijksplanologische Commissie, 1966 De Tweede Nota over
de Ruimtelijke Ordening in Nederland.
Rijksplanologische Commissie, 1971 De ontwikkeling van
Zu id west-Nederland
In 'Een wijkend landschap' had ik onder meer
de volgende zinnen nodig:
„Waar het landschap wijkt, secundair wordt,
staat zijn mens, hier of daar, op dezelfde voet.
Het meest duidelijk wordt dat mijns inziens in
zijn laatst verschenen bundel 'Schetsen uit het
Hongaarse volksleven', waar hij een dwingend,
tegelijkertijd speels mensbeeld oproept dat men
met gemak in Hongarije zou kunnen plaatsen,
maar dat voor wie mens en streek kent, mede
onmiskenbaar het Zuid-Beveland van de (jeugdige)
Warren is. Het is een groot, eenvoudig en mooi
gedicht, veelzeggend ook: een dichter, zonder
verlies, met winst, terug bij het volk".
Het is in een wat bredere beschouwing over de
"Een wijkend landschap", Maatstaf 19-6 (Hans Warren
nummer), 1971, 4,25.
2) "Schetsen uit het Hongaarse volksleven", Meulenhoff-De
Ceder, 1971, 9,50.
poëzie van Hans Warren de enige passage die
direct verwijst naar 'Schetsen uit het Hongaarse
volksleven' 2), een bundel waarover meer te
zeggen is, vandaar deze verwijzing als inleiding.
De wat uitbundige en kleurrijke 'Schetsen' staan
in het oeuvre van Hans Warren niet zo apart als
een eerste opslag zou kunnen laten vermoeden.
Hoewel vrij strikt bepaald bij een overigens
elastisch onderwerp, passen ze volledig in het
ontwikkelingsbeeld van de dichter en het gamma
aan mogelijkheden en themata waarvan hij zich
ook in vroegere bundels bediende. Alleen de
mens, bij Warren haast altijd een jonge mens, is
niet langer uitsluitend de nogal aardse halfgod,
er is minder distantie.
Er zit meer volk in deze poëzie, direct en
indirect. Warren, die zich in zijn in Maatstaf opge
nomen correspondentie met Paul Rodenko (De
11