Beknopt pleidooi voor een ander beleid
J. van Malde
Het artikel „Buitenlandse werknemers in Zee
land" van J. Veel en drs. A. M. van den Broecke,
verschenen in het vorige nummer van het Zeeuws
Tijdschrift, sluit op bepaalde wijze aan op het eraan
voorafgaande stuk van drs. M. C. Verburg over
„Economische groei en milieu". De strekking van
het eerstgenoemde stuk is immers dat door den
aard der economische expansie en de stijgende
welvaart, gepaard met een toenemende scholing
der |onge Nederlanders een blijvende tewerkstel
ling op grote schaal van buitenlandse arbeiders
in Nederland in de lijn der ontwikkeling ligt.
Volgens de modellen van de Ontwikkelingsschets
zullen zij 15-25% der nieuw te scheppen arbeids
plaatsen innemen.
Als niet-econoom heb ik met zeer grote verba
zing van deze percentages kennis genomen. Zij
betekenen immers dat de Nederlandse industria
lisatie leidt tot
a. een stijging van den bevolkingsgroei met ong.
5%, resp. 10% boven den natuurlijken aanwas;
b. het praktisch introduceren van een rassenpro
bleem.
Onze bevolkingsgroei is reeds thans een der
grootste, zo niet de grootste hindernis om het
leven in dit nu al zo dichtbevolkte land leefbaar
te houden. Een politiek, die tot een toeneming
van den bevolkingsgroei leidt moet wel uiterst
sterk gefundeerd zijn wil ze verantwoord mogen
heten. Als ze dan bovendien meebrengt dat als
onaangenaam of minderwaardig ervaren beroe
pen en functies vervuld worden door mensen,
die door hun uiterlijk afwijken van de rest der
bevolking en die (door de bij hen aanwezige
sterke gerichtheid op den terugkeer naar het ei
gen land) hun eigen identiteit willen handhaven,
dan vraagt men om moeilijkheden. Dat die er thans
nog niet op enige schaal van betekenis zijn is eigen
lijk een wonder, zeker als men let op de geringe
aandacht, die de overheid tot dusver aan deze mo
derne slaven heeft besteed (taalcursussen laat men
geheel of goeddeels aan liefhebbende particulieren
over, toezicht op de huisvesting is praktisch een vro
me wens; zo zaait men gevoelens van vervreemding
en achteruitstelling). Dat deze relatieve rust bij een
voortgaande en snelle uitbreiding van dit buiten
landse arbeidsbestand bestendigd zal blijven mag
zelfs een grote optimist niet hopen. In het
artikel wordt nog een aantal zinnige maatregelen
bepleit, maar het is wel zeer de vraag of zij
voldoende zullen zijn ik althans heb niet de
illusie dat wij Nederlanders immuun zijn voor
het virus der afschuwelijke rassenvooroordelen.
De kern der zaak is dat onze economische
politiek niet juist is ik besef zeer wel dat
papier geduldig is, te meer waar deze politiek
voortvloeit uit een algehele gerichtheid op een
snellen groei van de (eigen) welvaart. Vooral
deze instelling heeft geleid tot een thans voor
ieder zichtbaar en snel voortwoekerend milieube
derf, dat ons blote bestaan bedreigt terwijl
het niet aan waarschuwingen heeft ontbroken.
Maar afdoende maatregelen tegen de vervuiling
(waarop deskundigen al zeer lang aandringen!)
zouden de gewenste snelle welvaartstoeneming
in den weg kunnen staan en bleven dus achterwege
(de vestiging van Péchiney is er een recent en nabij
voorbeeld van!).
Naar mijn stellige overtuiging zullen we zonder
een wijziging van de economische politiek en
van de geestesgesteldheid van bevolking èn over
heid de problemen van de toekomst niet bevredi
gend oplossen.
Ik waag in dit verband de volgende stellingen:
1. De toekomstige scholingsgraad der bevol
kingsgroepen dient uitgangspunt te zijn van het
industrialisatiebeleid: er moeten idealiter niet
meer plaatsen voor ongeschoolde arbeiders wor
den geschapen dan het aanbod van Nederlandse
ongeschoolde arbeiders groot is. Zonodig kunnen
de lonen van deze mensen (door toeslagen bv.)
worden verhoogd ter bevordering van de mobili
teit. M.a.w. zoveel mogelijk hoogwaardige
arbeidsintensieve industrie, zo weinig mogelijk
gastarbeiders (waarvan er nu al veel te veel zijn).
2. Drastische bestrijding der inflatie is geboden.
Zolang de overheid overinvesteringen aanmoe
digt (wat ze tot voor kort o.a. door haar
havenindustriebeleid deed) en een deel der vak
beweging (die zich ook al niet erg bekreunt om
de gastarbeiders) het woord matiging als een
kwalijke grap beschouwt zijn ze beide schuldig
aan dien groten „permanenten anoniemen dief
stal", bevorderen ze de rijken (die van de
inflatie hun tweede woning, luxe jacht enz. beta
len) en staan ze het onder 1 bepleite beleid in
den weg.
3 Prof. Pen moge een verdubbeling van het reële
inkomen der arbeiders gewenst achten, prof.
Goudswaard (en hij niet alleen) beweert dat ons
huidige gemiddelde welvaartspeil op wereld
schaal onmogelijk is omdat onze aarde dit niet
kan opbrengen. Een snelle „welvaartsgroei" in
Nederland (en elders in het Westen!) is dus alleen
mogelijk ten koste van de ontwikkelingslanden
en van het eigen welzijn! Veel van onze
welvaartseisen betreffen kinderlijk en gevaarlijk
speelgoed: b.v. vaatwasmachines (een grote bron
van vervuiling) en auto's, die nu 3250 mensen per
jaar doden en over 30 jaar (volgens TP 2000)
liefst 7000 (nog afgezien van de 10.000-en
verminkten, de aantasting van het landschap, de
luchtvervuiling enz.). Hoe eerder we dit inzien, des
te heilzamer (al verdien ik meer dan 20.000,
per jaar en heb ik een weivaartsvast pensioen, toch
uit ik die mening maar.) En dat zal dan een door
drs. Verburg bepleite inkomenspolitiek tot een on
ontkoombare noodzaak maken.
13