Mossels lossen
en zoet water en steeds vaker hoor je spreken
over perforatie van de Oosterscheldedam. Nu ja,
de technici zullen het wel uitdokteren, maar een
oplossing moet er gevonden worden: tegenwoor
dig kan immers alles".
In een andere loods zijn mannen bezig met
het schonen en sorteren van mossels. „Mossels, ja,
die doe ik er bij, het is een sterk aanverwant
bedrijf natuurlijk maar oesters vormen de
hoofdschofel hier".
De mannen vullen plastic zakjes: Zeeuwse mos
selen, Moules de Zélande. De naam van het
Brusselse warenhuis staat er op gedrukt.
Oester en mossel vragen om snel transport. De
zakjes, die vanmiddag gevuld worden, staan mor
genochtend in een Alimentation Générale uitge
stald, in een aparte hoek: Fruits de mer.
We zijn ook in een van de Yersekse kreeften
parken op bezoek geweest. Tegen het talud van
de dijk is een eenvoudige betonnen behuizing
gebouwd. Het interieur is al even sober: manden,
kartonnen dozen, houten bakken, een bascule, een
afgeschoten hoek voor de telefoon, een werktafel.
Op een plank langs de wand ligt een bundel
etiketten: Attention Homards vivcmfs. Boven de
deur, die naar de bewaarputten leidt, zijn de
geprepareerde skeletten van een geschaarde
kreeft en van een langouste aangebracht. De di
recteur van het bedrijf: „Tientallen jaren geleden
is er langs de kustlijn van de Oosterschelde veel
steen gestort ter bescherming van de vooroever.
En tussen die namaakrotsen, zal ik maar zeggen,
vond je op een gegeven moment kreeftjes. Tot
onder Kattendijke vandaan werden ze naar hier
gebracht. We hebben toen echt een periode van
Zeeuwse kreeft beleefd. Maar geleidelijk zijn de
steenstortingen dichtgeslibd en toen verdween
de kreeft. Dat dier moet kunnen wegkruipen,
het liefst scharrelt hij in het schemerdonker".
Van kreeftenteelt is in Yerseke geen sprake meer,
de handel floreert er echter. „We kopen in Enge
land, Schotland, Ierland, Noorwegen, Canada en
we verhandelen naar België, Frankrijk, Duits
land, Zwitserland, Libanon
„Kopen in Canada"?
„De dieren worden in acht uur van Montreal
naar Schiphol overgevlogen daar staan we
met de wagen gereed. Drie uur later worden ze
in de putten neergelaten".
We hebben in die putten een kijkje genomen. Het
zijn diepe betonnen bakken, waarin de kreef
ten met trage bewegingen rondkruipen.
„De scharen zijn geboeid, ziet u wel? En dat is
hard nodig, want het zijn kannibalen onder
elkaar. Ondanks het boeien zien ze kans elkaar
afschuwelijk toe te takelen". Zo ontstaan de een-
scharen en verminkte exemplaren, die bestemd
zijn vc-or kreeftenscep en -cocktails. De echte
handel verlangt gave dieren.
„Uw bedrijf is dus overwegend transitohandel".
„Import en export, ja. En een wachtperiode hier
in de putten. We kunnen vers Scheldewater in
laten en lucht in de bassins pompen".
De directeur wendt zich om: „Merien, schep er
eens een voor ons uit"!
Merien vist een jumbo onder de kreeften voor
ons op, een prachtig gaaf dier, de schaal zwart
en diep blauw, dat overgaat in bruin en oranje.
Zijn waaiervormige staart met het hoogteroer staat
gespannen uit. Ik mag Jumbo even optillen, „maar
asjeblieft voorzichtig, meneer, laat hem niet val
len". Hij weegt behoorlijk zwaar, drie kilo schat
ik. „Het is een vrouwtje", verzekert Merien die
haar van me overneemt. Hij toont ons het zwarte
zaad, dat onder de staart zit. „Kreeftenkaviaar",
zegt Merien.
„Haalt ze de drie kilo"?
„Royaal", verklaart Merien. „Ze is zo jong niet
meer: een kreeft van vier kilo is omtrent veertig
jaar oud".
In het trieste vooruitzicht van een gesloten Oos
terschelde hebben na de strenge winter van twee
enzestig op drieënzestig heel wat oesterkwekers
naar andere bestaansmiddelen omgezien. Voor
al jongeren die het zich niet konden permitteren
half de jaren zeventig, wanneer de zeearm ge
amputeerd zou worden, te gaan leven als ambte
loos burger. Een van hen was de heer J. de Bel,
die van oesters op champignons is overgestapt.
„Mijn vrouw en ik zijn eerst eens in Limburg gaan
kijken hoe dat ging, champignons kweken. We
begrepen er lang niet alles van, maar één ding
wel: dat het een goede broodwinning was voor
mensen, die tegen hard werken niet opzagen.
17