Bossen en bomen in Zeeland
A. de Visser
Men zegt mij dat ik zonnig ben
omdat ik nooit het leed beken
waaruit ik groeide.
Uit deze beginstrofe van het gedicht 'de knot
wilg' blijkt, dat Martien Beversluis deze boom
met een eigen gevoelsleven ten tonele voert. Hij
laat hem daarna alie stadia van opgaan, blinken
en verzinken doormaken met hoop, gramschap,
vrees en blijdschap, totdat hij aan het einde van
zijn bestaan zegt: „Te lijden en te juichen tot
ik neerstort in de naam van God". Zoals het
paard door velen als het edelste onder de dieren
wordt geteld, zo lijkt het mij, dat wij de bomen
tot de edelsten uit het plantenrijk kunnen rekenen
en dan mogen we ze in gedachten ook wel een
ziel geven.
Bomen zijn behalve nuttig als leveranciers van
timmerhout voor bouwwerken en zorgen voor
papier voor drukwerk, in 't bijzonder bestemd
om te dienen het leven der mensen te veraange
namen. Daartoe worden zij aangeplant in bossen
en parken, langs dijken en wegen ter verfraaiing
van het landschap en solitair in tuinen. Boven
dien zijn speciaal de loofbomen in deze tijd van
milieuvervuiling in hoge mate dienstbaar om dit
Met klimop begroeide populier te Oranjezon.
Heksebezems op berken.
23