water, beschikbaar komt, zullen er al spoedig wat zaden van planten en misschien enkele dieren vanuit de omgeving arriveren. Een aantal zaden zal kiemen en zich ontwikkelen. Doordat het fysisch-chemische milieu nog weinig gediffe rentieerd is en doordat de ontwikkeling niet of nauwelijks gehinderd wordt door andere planten, kunnen de eerstgekomen soorten zich enorm uitbreiden. Dat geldt uiteraard ook voor de eerste dieren die in een dergelijk gebied aanko men en van de aanwezige planten kunnen leven. In de loop der tijd zullen echter steeds meer planten en dieren in het desbetreffende gebied aankomen en er zal steeds een gedeelte zich kunnen vestigen, doordat het milieu onder in vloed van de reeds aanwezige organismen meer gedifferentieerd raakt. We zien dus dat in de loop der jaren de soortenrijkdom of diversiteit van het gebied toeneemt. Duidelijk is dat naar voren gekomen bij de studie van de veranderin gen van de drooggevallen slikken in het Veerse Meer. Daar waar de natuurlijke ontwikkeling zijn gang kan gaan, nam zowel het aantal plantensoorten (Beeftink, Daane De Munck, 1971} als het aantal soorten broedvogels (Le- bret, 1971) in de loop van de bestudeerde tien jaar stap voor stap toe. Dit blijkt nu een algemene regel te zijn: levensgemeenschappen worden van nature steeds soortenrijker. Dit proces kan honderden, zo niet duizenden jaren doorgaan tot een limiet wordt bereikt, die wordt bepaald door de heersende fysische en chemi sche faktoren en door de evolutionele achter grond van de levensgemeenschap. Het is echter niet waarschijnlijk dat er op het ogenblik in Nederland levensgemeenschappen te vinden zijn, die deze limiet dicht hebben benaderd. In elke levensgemeenschap hebben de aanwezige soorten onderlinge relaties. Er zijn planten, planteneters, roofdieren, parasieten en bacteriën die tezamen de relatie 'voedselketen' vormen. Er zijn echter ook relaties op hetzelfde niveau van de voedselketen. Planten kunnen elkaar onder ling verdringen of juist eikaars aanwezigheid bevorderen. Roofdieren kunnen een vorm van taakverdeling aangaan. In elke tuin kan men bijvoorbeeld 's winters zien dat het roodborstje de insekten bij voorkeur onder de struiken zoekt, terwijl de mezen hetzelfde in de struiken doen. Het blijkt dat elke soort in een levensgemeen schap op talrijke manieren in relatie staat tot de andere soorten. Daarbij geldt ook dat er meer relaties (moeten) zijn, naarmate de levens- Binnendijken in de Zak van Zuid-Beveland kunnen met geringe kosten worden ontwikkeld tot een belangrijk natuurlijk element. (Foto Jan van de Kam).

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 2