Tabel 1. Eigenschappen jonge en volgroeide oecosystemen.
jong
verloop bij natuurlijke
ontwikkelingsrichting
volgroeid
Soortenrijkdom
klein
toenemend
groot
Vormenrijkdom
klein
toenemend
groot
Aantal onderlinge relaties
klein
toenemend
groot
Ingewikkeldheid onderlinge relaties
klein
toenemend
groot
Inwendige stabiliteit
klein
toenemend
groot
Optreden van plagen
vaak
afnemend
weinig
Verhouding produktie/ademhaling
1
afnemend
1
Groei per tijdseenheid
groot
afnemend
klein
Hoeveelheid aanwezige organische stof
klein
toenemend
groot
Uitwendige stabiliteit
groot
afnemend
klein
Zelfreinigend vermogen
groot
afnemend
klein
tegelijkertijd ook de jaarlijkse opbrengst uitge
drukt in hoeveelheid organische stof.
Ook van de oude, volgroeide levensgemeenschap
pen, maken we gebruik, tot dusver veelal zonder
het te beseffen. In deze gemeenschappen leven
de parasieten en roofdieren die een regulerende
invloed kunnen uitoefenen op de plagen in onze
landbouwgebieden. Dergelijke gebieden kunnen
een bufferende funktie op het klimaat hebben
door beïnvloeding van verdamping, door wind-
breking en door regulering van in- en uitstraling.
Natuurgebieden in heuvelachtige streken kunnen
in neerslagperiodes zeer veel regenwater opne
men en slechts geleidelijk weer afgeven. Zijn
deze gebieden omgezet in landbouwgronden, dan
zien we vaak erosie en snelle waterstandwijzigin
gen van de rivieren optreden. Tot op zekere
hoogte vervullen de Zeeuwse kreken met hun
lage oeverlanden een dergelijke waterbergende
funktie. Natuurgebieden, en met name volgroeide
natuurgebieden, hebben we voorts nog nodig om
de volgende redenen. In de eerste plaats kunnen
de bewoners ons waarschuwen voor sluipende
vergiftigingen van ons milieu. Zo waarschuwden
de overal ter wereld uitstervende roofvogels,
zoals de slechtvalken, ons tegen het overmatig
gebruik van DDT en andere gechloreerde kool
waterstoffen. Massale sterfte van grote sterns en
eidereenden in de Waddenzee waarschuwde ons
dat de Nederlandse kustwateren werden vergif
tigd door telodrin, ook een gechloreerde koolwa
terstof. Het verdwijnen van onze zeehonden is
op het ogenblik een teken dat het met de
hoeveelheid kwik in onze wateren verkeerd gaat.
Men zou dit de signaalfunktie van natuurgebie
den kunnen noemen.
Voorts hebben natuurgebieden een funktie als
opslagplaats voor erfelijke eigenschappen. Hier
mee kunnen we onze cultuurplanten veredelen
en vaak resistent tegen ziekte maken, maar we
moeten ook denken aan stoffen als antibiotica.
Dan zijn er nog de funkties van de reeds eerder
genoemde biologische zelfreiniging, van object
voor wetenschappelijk onderzoek en van rekrea-
tie-object.
Kortom, het is duidelijk dat we beide typen
levensgemeenschappen nodig hebben: de jonge
voor de voedsel- en grondstofproduktie, de oude
volgroeide voor vele andere zaken. In wezen
gaat het natuurlijk alleen om de funkties van
deze gebieden, maar het blijkt dat deze slechts
in beperkte mate in één levensgemeenschap zijn
samen te brengen. In dat geval zijn zowel de
produktieve als de andere funkties niet maxi
maal ontwikkeld. Een voorbeeld van een derge
lijk compromis is de kom van de Oosterschelde
met enerzijds een relatief hoge biologische waar
de, anderzijds een florerende oestercultuur. In
het merendeel van de gevallen lijkt het echter
efficiënt om ons landschap onder te verdelen,
zodanig dat er suboecosystemen of comparti
menten ontstaan waarvan sommige optimaal
voor de produktie kunnen worden benut, andere
optimaal als natuurgebied. De Tweede Nota over
de Ruimtelijke Ordening, de nota over De ontwik
keling van Zuidwest-Nederland, en de streekplan
nen Schouwen-Duiveland, Midden-Zeeland en
West-Zeeuwsch-Vlaanderen laten zien dat dit idee
in de planologie reeds wordt gehanteerd.
De volgende typen van (sub) oecosystemen of
compartimenten zullen hier worden onderschei
den
1woongebieden
2. industriegebieden, incl. gebieden voor bio-
industrie (champignonkwekerijen, kalver- en var-
kensmesterijen, pluimveebedrijven, slachterijen)
3. agrarische gebieden
4. natuurgebieden
De natuurgebieden kunnen voor de Zeeuwse
situatie het beste weer worden onderverdeeld in
a) de relatief jonge levensgemeenschappen en b)
de oude volgroeide systemen. Bovendien kunnen
we het reeds genoemde compromistype nog als
extra categorie toevoegen. In tabel 2 is voor elk
type aangegeven welke oecologische funkties het
vervult.
Het grote probleem van het ogenblik is echter
om te weten te komen hoeveel van elk type we
voor een verantwoorde milieuinrichting nodig
hebben. De behoefte aan woon- en werkgebieden
en aan agrarische gebieden kunnen we tot op
5