hing eens in de week uit het raam of stond voor de deur als Willem Keyn, met zijn rijdende piano en zijn centenman Kootje Baak zijn 'serenade' kwam brengen. Willem Kein, die in de oorlog de spotliedjes van Radio Oranje voor een zeer dank baar publiek op het Kleine Marktje stond te spelen. Ook nu is er zaterdags een draaiorgel in de stad. Het geeft kleur aan de winkelende bedrijvigheid, maar wie die mensen van het draaiorgel zijn, weet geloof ik niemand. Het Vlissingen van toen kende veel meer unifor men. De marinemannen, met lefkraag en baadje, en zomer en winter blote hals; de marsen door de stad, voorafgegaan door de tamboers en pijpers van de mariniers, de prestatielopen in de zomermaanden, van het wachtschip naar de watertoren en terug De leerlingen van de zeevaartschool, de blikjes en de plaatjes daar schijnt een subtiel verschil tussen bestaan te hebben die in de kost lagen in de binnenstad; je zag ze iedere avond op straat en tegen half acht namen ze afscheid van hun meisjes, en dan hard naar huis lopen of fietsen met drie op een fiets liefst want om Half acht moesten ze binnen zijn. Ze zijn er nog wel, de marinemannen en de zeevaartscholieren, maar je ziet ze niet meer in de binnenstad. Ze wonen ergens achter de bui tenhaven, waar nooit een Vlissinger komt, of in een buitenwijk, waar je ook alleen maar komt als je er woont. Als je op zoek gaat naar de stad van toen, dan ga je naar de binnenstad, want er zijn weinig of geen steden met buitenwijken, die ook maar even aan een ver verleden doen denken. Wie het Vlissingen van toen zoekt in de binnenstad, stapt van de ene teleurstelling in de andere. Want veel oude, bekende straatjes of huizen zijn verdwe nen: door bommen of door de sloper; soms vervangen door moderne gebouwen, soms ge woon zomaar weg, grote open plekken achterla tend. Alleen het Bellamypark en de Nieuwendijk, die zijn voor mij nog zoals vroeger. Mooi en gezellig vooral als je ze bekijkt vanaf Michiel. En al zijn de vissersschuitjes verdwenen, de boerinnetjes staan er nog, met hun karretjes vol schol, schar, bot, tong, kabeljauw en als je geluk hebt een kilo garnalen (ongepeld). Sommige steden hebben hun naam te danken aan hun stedeschoon: huizen en grotere gebou wen, straten en pleinen, grachten en plantsoenen. Maar Vlissingen heeft altijd zijn bekoring ont leend, en dat is nog zo, aan zijn onmiddellijke omgeving. Vlissingen dankt zijn schoonheid, zijn aantrekkingskracht, zijn genoegen om er te wo nen en om Vlissinger te zijn aan de rivier die langs de stad stroomt, die het karakter van de stad bepaalt, die het lot van de stad voor schrijft, aan de Schelde, misschien wel de minst bezongen rivier van de wereld. Maar net op de plaats waar deze Noordzee wordt, waar je kunt kijken tot aan de verre horizon, waar de kleuren van water en lucht eindeloos variëren, waar de storm de zee kan opzwiepen tot een adembene mend schouwspel, waar de glinstering van felle zomerzon op diepblauwe zee het kijken onmoge lijk kan maken, waar de mist je dagenlang het uitzicht kan ontnemen, en schepen uit heel de wereld langsvaren als je bij de Leugenaar staat kun je ze haast aanraken net op dat uitverkoren plekje ligt Vlissingen. Geniet van het prachtige stadsbeeld van Vlissin gen, als je op een mooie zomerdag met de boot vanuit Breskens overvaart, geniet van Vlissingen, als je op datzelfde ogenblik op de Boulevard staat en de veerboot ziet aankomen. En of je daar nü staat, of in 1920 stond, of in 1990 zult staan, dat maakt niet uit: je bent altijd in het Vlissingen van toen en in het Vlissingen van nu. Natuurlijk: de oude mailboot komt niet meer langs drie driftige stoten op de pijp, nog even in de golven springen en dan naar huis maar er zijn zoveel andere, even mooie schepen, die langs varen. De pier is er niet meer! Dat heeft nog nooit iemand betreurd. Trouwens, een echte Vlissinger kwam nooit op de pier, want dat kostte een dubbeltje en op de Nolle zag je de schepen net zo goed. Het overslaan Ja, dat mist iedereen. Toren hoog spoten de golven boven Noordzeeboulevard uit, de Bomvrije zag je van tijd tot tijd niet meer staan. Als je op de Boulevard woonde, kon je een uur of twee de voordeur niet uit, of je riskeerde een nat pak. Het grote bravoerstuk was: van achter het muurtje bij Noordzeeboule vard naar het standbeeld van De Ruyter lopen en terug. En je had er altijd succes mee: Als je de tocht heen en terug droog overleefde, maar vooral als er twee of drie keer een stortzee van zo'n dertig meter hoog op je neer plensde. Je stond dan een ogenblik tot je middel in het water, je kleren plakten weken later nog van het zout en je schoenen sloegen voor altijd bleek uit. Toch kun je dat Vlissingen van toen nog overal terugvinden. Als je er maar voor zorgt, dat je op een plaatsje staat, waarvandaan je ook de Schelde kunt zien, de schepen, de beloodsing, de stranden. Ook als je achterlangs de buitenhaven en de vuilnisbelt naar de zeedijk gaat, en dan onderlangs naar de Schoone Waardin, of op de geep onder Ritthem. Je kan zelfs nog doorlopen tot fort Rammekens, dat ligt er nog altijd even mooi, maar je moet niet te veel in de richting van Borssele kijken. Dan zie je Vlissingen-Oost, het Vlissingen van nu, een logische voortzetting van het Vlissingen van toen, met de scheepswerf 'de Schelde'. De grote hijskranen geven Vlissin gen dat kenmerkende silhouet, prachtig, als je het vanuit de verte ziet, liefst als je met de veerboot overvaart, met de Boulevard er voor: het Roeiershoofd, De Ruyter, de Gevangentoren, St-Jacobskerk, Britannia (het nieuwe), de Nolle- punt. De fabriek heeft het stadsbeeld nooit 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 13