te moeilijkheden en stelde o.a. vragen in verband
met de neutraliteit van de stromen bij Vlissingen.
Wat verder te doen met Spaanse schepen die hun
toevlucht in Vlissingen zoeken of naar deze stad
gaan om handel te drijven? Een pikante vraag was
ook die betreffende het feestvieren van de Vlissing-
se bevolking in een Engelse pandstad als het gaat
om een overwinning op de Spanjaarden. Hoe te
handelen in geval Spaanse schepen de blokkade
doorbreken en hun toevlucht zoeken in Engelse
havens? De vragen bleven onbeantwoord tot hel
einde van de Engelse bezetting van Vlissingen.'8)
De brieven van Browne vertellen ais het ware
van dag tot dag wat er omgaat bij het 'gewone'
volk, wat er voor geruchten zijn, wat er voor
nieuws te zeggen valt over de kronkelingen op
staatkundig gebied. Zij geven een kijkje achter
de schermen, maar, zegt Shaw, wij gaan de
betekenis begrijpen van het drama 'the drama of
the birth of a new nation in Europe'.")
De brieven van Browne en zijn plaatsvervanger
later opvolger sir John Throckmorton, worden
niet meer aan Robert Sidney gericht, maar aan
Lord Sidney en Viscount Lisle. Wat Robert onder
het bewind van Elizabeth niet kreeg, krijgt hij van
koning Jacobus: de titel van baron in 1603, die van
burggraaf in 1605. Hierbij zou het niet blijven,
Jacobus I op valkenjacht.
James I hawking
maar feitelijk valt het buiten dit bestek: in 1618
wordt Robert Earl of Leicester. Deze bevordering
tot hoger heerlijkheid vindt haar afspiegeling in de
briefwisseling. Het is eenrichtingsverkeer geworden
in de tijd van Jacobus, namelijk van Vlissingen
naar Engeland. Nu geen Rowland Whyte meer, die
hem moet inlichten over de gebeurtenissen aan het
hof, nu alleen wat overgebleven brieven aan zijn
vrouw Barbara. Lord Sidney of Viscount Lisle is
bijna voortdurend aanwezig als kamerheer aan het
hof van koningin Anna van Denemarken. In het
jaar van het sluiten van het Twaalfjarig Bestand
1609, schrijft Viscount Lisle aan Lady Lisle, dat hij
als geschenk van Vlissingen in plaats van wand
tapijten of behang gekozen heeft voor zilveren
vaatwerk ter waarde van 300 pond. Robert heeft
liever het vaatwerk, dan dat hij wie weet hoelang
op de wandtapijten moeten wachten.20)
Bij de bestandsonderhandelingen heeft Vlissingen,
in naam van Zeeland, hardnekkig gevochten om
zijn greep op de handel van en naar Antwerpen
te behouden. De stad stond er op, dat schepen te
Vlissingen overgeladen zouden worden en tol
zouden betalen over hun lading. De Schelde bleef
gesloten. In 1611 probeert Antwerpen de sluiting
van de Schelde ongedaan te maken en Throck
morton laat het aan zijn meester over de koning
er op te wijzen, dat in dit geval de pandstad
gevaar zou lopen. De pandsteden moesten veilig
worden gesteld tot de Staten-Generaal hun schuld
zouden hebben betaald. En natuurlijk het oude
liedje: de vergroting van het garnizoen ter verste
viging van de positie.
Nogmaals: de problemen in de brieven gaan dik
wijls ver boven het locale uit: de vrije zee, de
haringvisserij, de Groenlandvisserij, de handel op
de Levant en Oost-lndië, de stapel van de Mer
chant Adventurers, de eer van de vlag en ten
slotte de positie van de pandsteden zelf. In 1615
en begin 1616 is er sprake van het overgeven van
Den Briel en Vlissingen, vooral met het oog op
laatstgenoemde stad.
Lord Lisle geeft op verzoek zijn mening in een
brief van 1 april 1616 met o.a. de opmerking dat
wanneer de burgers zichzelf willen bevrijden de
verhouding 800 actieve soldaten tegenover 3000
burgers bedraagt. Het was verder een zaak die men
best aan de Nederlandse gezant in Londen, Caron,
kon overlaten met Oldenbarnevelt op de achter
grond. Koning Jacobus neemt eindelijk een beslis
sing en de verkoop wordt een feit voor de voorde
lige som van 200.000.2') Begin juni krijgt Lord
Lisle uitvoerige instructies over de ceremonie van
de opheffing. Er moest herinnerd worden aan al
het goede dat het Engelse bewind had gebracht.
Voor zijn vertrek naar Vlissingen verleent Jacobus
hem de Orde van de Kouseband. 17 juni 1616 is de
acte van commissie van de Staten-Generaal geda
teerd tot het in bezit nemen van Vlissingen en
Rammekens. "It was manifestly a relief to both
parties".2')
Mijn dank gaat uit naar mej. M. A, G. Bailintijn voor haar
assistentie. Artikelen van mijn hand over resp. Robert en
Philip Sidney verschenen in Archief Zeeuwsch Genootschap
1968 en Spiegel historiael van febr. 1969.
60