Vignet op het titelblad van de Vaderlandsche Gezangen dat al in het tweede kwart van de eeuw, maar het weinige talent dat tot diep in de 18de eeuw in Zeeland gevonden wordt, moet men nog altijd in Middelburg zoeken, al is het dan derderangs. Totdat vrijwel opeens, zonder verklaarbare oor zaak, Vlissingen, dat nooit eerder op literair gebied iets had betekend, de wacht overneemt en in één generatie drie schrijvers voortbrengt van nationale betekenis, wier reputatie na twee eeuwen eerder toe- dan afgenomen is. Elisabeth Bekker, die na haar huwelijk met ds. Adriaan Wolff als Betje Wolff zou voortleven, is de oudste en de grootste en daarom terecht ook de meest bekende van deze drie. Het jongste dochtertje uit een Vlissings koopmansgezin, dat al vroeg de moeder moest verliezen, had als kind al een te grote verstandelijke aanleg, een te scherpe intelligentie, maar vooral ook een te sterk onafhankelijkheidsbesef, dan dat haar om geving haar had kunnen begrijpen en aanvaar den. Vier jaar na het beruchte avontuurtje met Mattheus Gargon trouwt ze, op haar eenentwin tigste jaar, met de dertig jaar oudere ds. Wolff. Een afdoende verklaring van dit wonderlijke huwelijk heeft nog niemand kunnen geven, ook dr. Ghijsen niet, die zich overigens dieper in haar psyche heeft verdiept dan wie ook. Hoe dat zij, als nauwelijks volwassen jonge vrouw heeft ze Vlissingen verlaten en ze is er nooit meer teruggekomen, tenzij voor kortstondige familie bezoeken. Wel is ze van haar geboortestad blijven houden met een aandoenlijke genegen heid, zoals overtuigend uit haar werk blijkt, vooral uit het uitvoerige gedicht Walcheren (1769), en niet minder ook uit haar brieven. We moeten haar uitspraak dat 'de geleerde wereld nooit met haar poëtische fratsen (zou) zijn opgescheept' als ze met haar Gargon was getrouwd, maar niet te letterlijk opnemen, maar zeker is dat haar literaire arbeid er veel toe heeft bijgedragen zich over het verdriet van haar teleurstelling heen te zetten. Dat is dan een winstpunt. Maar wanneer ze nu eens met een Vlissingse jongen getrouwd was, met Gargon of een ander, en ze had in Vlissingen kunnen blijven? De vraag is al even nutteloos als alle andere die men er op zou kunnen laten volgen en op geen waarvan men antwoord krijgt. Betje heeft al vroeg afscheid moeten nemen van haar Vlissingen en ze liet er maar weinig vrienden achter. Jean Guépin was er één van, dichter van een geestige, maar nooit uitgegeven beschrijving van de Vlissingse kermis (1765). Een andere vriend was de uit Zwitserland afkomstige dr. David Henry Gallandat, die de stoot gaf tot de oprichting van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, en een derde de apotheker Con rad Rutger Busken, die in Duitsland geboren was Vlissingen was destijds wél een interna tionale stad en die als daartoe aanleiding was ook wel eens een vers schreef. Betje had niet zoveel met hem op, maar des te meer met zijn dochter Coosje, twintig jaar jonger dan zij. Ze moet een jonge vrouw van een opvallende be gaafdheid zijn geweest, een dichteres, maar er is niets van haar bewaard gebleven, zodat we moeten afgaan op het getuigenis van haar oude re vriendin, die sinds Coosje bij haar gelogeerd was helemaal weg was van haar zoals ze dat van meer jonge en begaafde meisjes was. Coosje sloeg het ene na het andere aanzoek af, maar trouwde tenslotte met de Waalse predikant Sa muel Théodore Huet en werd door dat huwelijk de grootmoeder van onze beroemde criticus Conrad Busken Huet. Overigens werd ook aan Betje bewaarheid dat een profeet nooit in zijn eigen stad geëerd wordt. Wanneer oud-burgemeester Winckelman bij zijn openingsrede van de eerste algemene vergadering van het Zeeuwsch Genootschap de Zeeuwse dichters de revue laat passeren, vergeet hij Betje Wolff te noemen, van wie hij toch op zijn minst haar boek over Walcheren had moe ten kennen. Om de één of andere ons onbekende reden is de voorzitter van het genootschap in zijn dwaling blijven volharden, zodat men er 64

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 28