uitgezocht. Victor van Vriesland, die er in 1941
een vierde druk van bezorgde, is van mening
dat, 'ware het Van der Woordt gegeven geweest
langer te leven, de Nederlandsche letterkunde in
de sfeer van Hölderlin, André Chénier en Leopardi
een dichter zou hebben bezeten, waardig met
dezen in één adem te worden genoemd. Nu dit
niet heeft mogen zijn, blijft het wonderlijk te
bedenken hoe veel in een zoo kort leven is
bereikt'. Er zijn weinig jonggestorven dichters in
onze letterkunde wier vroege dood men zozeer
moet betreuren als Van der Woordt.
En toen was het gedaan met die vreemde
literaire opbloei in Vlissingen, zoals trouwens
ook met Vlissingen zelf. Een in 1770 losgebar
sten ruzie onder de regenten was de oorzaak dat
verscheidene belangrijke families metterwoon
naar Middelburg verhuisden. De vierde Engelse
oorlog bracht de stad gevoelige slagen toe. Bij
de Oranjefurie van 1787 werden verscheidene
huizen geplunderd, wat opnieuw voor verscheide
ne gegoede burgers, zoals Jan van der Woordt,
aanleiding werd de stad te verlaten. Het
Zeeuwsch Genootschap, dat er in 1769 was
opgericht, moest in 1801 zijn zetel naar Middel
burg overbrengen; er waren in Vlissingen toen
nog maar twee leden en geen enkele directeur
overgebleven. De Franse tijd was voor geen
andere Zeeuwse stad zo rampzalig, en het heeft
lang geduurd voordat er weer van enige bloei en
welvaart kon worden gesproken. Voor een cultu
reel en letterkundig leven waren de kansen
voorlopig ongunstiger dan ooit.
Men vraagt zich af ze in de voorafgaande
periode dan zo gunstig waren. Daarvoor is
immers geen enkele reden aan te voeren. Wel
kan de welvaart de levenskansen van de cultuur
bevorderen, maar ze doet geen cultuur ontstaan.
Een dichtgenootschap zoals men die in Holland
vond was er noch in Vlissingen, noch elders in
Zeeland. En ook het Zeeuwsch Genootschap
heeft geen letterkundigen voortgebracht. Wie
zich de hersens zou willen breken met de vraag,
hoe in één generatie in een betrekkelijk kleine
stad drie, vier letterkundige talenten geboren
kunnen worden, geeft zich verloren moeite: er is
geen antwoord op. Zo kan men alleen maar van
het raadsel, zo men wil het wonder van Vlissin
gen spreken.
67