Foto: W. v. Leeuwen wezen onder toezicht van de marine, in 1814 komt het eerste reglement voor, 'Het vast loods wezen' te Vlissingen. We lezen hierin dat het aantal zeeloodsen werd bepaald op 15 en dat van de binnenloodsen op 8. In tijden van grote drukte werden er noodhulpen bijgeroepen. De loodsreglementen die op gezette tijden zijn gewijzigd en aangevuld geven ons een goed inzicht in de sterkte van het loodsenkorps en van het aantal en soort schepen, dat voor de loodsdienst werd gebruikt. Tot 1900 heeft men uitsluitend gebruik gemaakt van zeilvaartuigen voor het beloodsen op zee en het heeft tot 1927 geduurd vóór de laatste loodsschoener werd afgedankt. Nu is dit niet te verwonderen als men op het verschil in kosten let. Een volledig uitgeruste schoener kostte in 1853 18.000 gulden. Voor onderhoud en afschrij ving trok de dienst 3.000,- uit. En wind was aanmerkelijk goedkoper dan kolen. De nieuwe loodsboten die nu in Makkum gebouwd worden kosten ruim 10 miljoen per stuk. We moeten wel toegeven dat er evenveel verschil is tussen een zeilschoener uit het midden van de vorige eeuw en een modern loodsvaartuig als tussen een vigilante en een Rolls Royce. Het Vlissingse loodswezen heeft ten opzichte van de andere loodsdistricten altijd een bijzondere positie ingenomen, omdat het te maken had met de Scheldekwestie. In het Schelde-tractaat van 1839 komt namelijk de bepaling voor, dat België en Nederland gezamenlijk voor de beloodsing op de Schelde en het kanaal van Terneuzen naar Gent zullen zorgen. Iedere gezagvoerder zal vrij zijn om te kiezen tussen een Nederlandse en een Belgische loods. Deze vrije keuze betekende voor de loodsen 'oppositie varen'. De verhalen over deze sportieve strijd leven nog voort. In 1924 besloten Den Haag en Brussel 'om redenen van bezuiniging' deze concurrentiestrijd aan banden te leggen. De Belgen mochten voort aan slechts met één vaartuig beloodsen in het Oostgat en de Nederlanders zouden hetzelfde doen in de Wielingen. Na de laatste oorlog zijn de beide loodswezens samen gaan werken. In 1950 is deze samenwer king vastgelegd in een overeenkomst waarin 72,5 procent van de Scheldevaarders aan Belgische loodsen wordt toegewezen en het resterende deel aan de Nederlandse. Schepen bestemd of komen de van Nederlandse havens aan de Schelde of aan het Nederlandse gedeelte van het kanaal van Terneuzen naar Gent worden door de Hollanders bediend. Door deze regeling blijven de loodsen van beide nationaliteiten op de Schelde en in de zeegaten hun werk doen. Een Belgisch vaartuig zorgt voor de loodsen in de Wielingen en twee Neder landse loodsboten liggen bij de Steenbank om dit voor het Oostgat te doen. Meer dan honderd jaar zijn nodig geweest om tot deze verstandige regeling te komen. De geschiedenis van het Vlissingse loodswezen over deze periode is zeer boeiend en bevat voldoende stof voor een disser tatie. De vaarwaters die toegang geven tot de Schelde zijn de Wielingen, Oostgat en Deurloo. Alleen de eerste twee zijn nu van belang voor de scheep vaart. Sedert enige jaren kunnen schepen ge bruik maken van het Scheur, een geul die vrijwel evenwijdig loopt aan de Wielingen en die bijna een meter dieper is. De Deurloo c'ie in 1782 door de loodsen van de 91

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 55