om de stad voor de verdediging van het land- front. Napoleon heeft voor dit systeem zelf de nodige aanwijzingen gegeven, de ontwerpen zijn van de generaal De Chasseloup Laubat; de uit werking ervan geschiedde door de 'Direction du Genie', die in Antwerpen zetelde. De oude vestingkern van Vlissingen, die reeds voor de inval der Engelsen op enkele plaatsen werd gewijzigd, onderging de volgende veran deringen. Het Gasthuisbolwerk werd vergroot, terwijl het Quintens-bastion verdween. De Middelburgse poort werd afgebroken en vervangen door de iets verder in noordoostelijke richting gelegen Duinpoort, een doorgang met profielmuren in de omwalling en af te sluiten door zware deuren. Behalve de nieuwe Duinpoort en de oude Ramme- kenspoort alsmede beide uitgangen via de stenen beren kende Vlissingen meerdere, kleine sortieën, waardoor men de vesting, zowel aan land- als aan zeezijde kon verlaten. Aan de landzijde lag tussen de Heyndricks- en Blokhuisbastion een ge metselde poterne, hierdoor en middels een hou ten brug over de hoofdgracht kon men de tegen over liggende wapenplaats op de contrescarp be reiken. In het oosten, zuid van de Rammekens- poort, tussen de Croonenburg- en Casantsbolwer- ken, was in de wal een kleine coupure met pro fielmuren aangebracht, een hiervoor gelegen brug verschafte toegang tot de houtopslagplaatsen van de marinewerf. Aan de zeezijde waren behalve de Waterpoort, die tot het Westerhoofd toegang gaf, nog een drieial sortieën of poortjes, die alle tot het be reiken van de voorliggende hoofden dienden. Het Oosterhoofd bereikte men via het Oranjepoortje, het Rijsenhoofd middels het Rijsenhoofd- of Ma rinepoortje op het einde van de Paardenstraat, het oostelijke havenhoofd was toegankelijk via een langs de muren van het Nassau-bastion aan gebracht bruggetje. Voor de Duin- en de Rammekenspoort werden in de jaren 1803-1805 twee ravelijnen gebouwd, waarover de uitgangen van de stad liepen. De hoofd- en ravelijnsgrachten werden gedekt door een zware en brede enveloppe, voorzien van wa penplaatsen en versterkt met een drietal lunetten. Deze werd op haar beurt weer verdedigd door een zeer brede voorgracht of flacque d'eau, waarvan de noordelijke oever langs de huidige Singel liep. De hoofdgracht was van de Westerschelde ge scheiden door stenen beren, die aan de westelijke stadszijde van het Gasthuisbastion naar de Platte- (zee)dijk liep en in het oosten de saillant van het Casantsbastion met de zeedijk verbond. Deze be ren waren gemetselde werken van ongeveer 30 meter lengte, waar binnen een gang liep voor de communicatie tussen de vesting en de buiten werken. Aan de grachtzijde waren zij gecrene- leerd (van schietgaten voorzien om de gracht met geweervuur te kunnen bestrijken). De boven zijde was met een ezelsrug afgedekt met in het midden een monnik (stenen hindernis). Van de bastionpunten van het Gasthuisbolwerk liep de gang door langs een gemetselde galerij in de rechterface en -flank om vanaf de rechter schouder dwars door de wal, middels een poterne, uit te komen op het terreplein (i.e. aan de huidige Gasthuisstraat). Aan de oostzijde, bij het Casants bastion, was de constructie identiek, doch liep de galerij langs de courtinewand door tot een traverse in de wal. Aan de westkant van Vlissingen liep de gang als mijngalerij door (langs de huidige Boulevard Ban- ckert) over een lengte van ongeveer 80 meter en vormde een onderdeel van een mijnsysteem waar mede een opdringende aanvaller tot staan kan worden gebracht. Dit systeem was ook toegepast in de eerder genoemde enveloppe om de stad. Van de als kustverdediging bedoelde fortificatiën moet als eerste het fort Montebello worden ge noemd. Het bestond reeds ten tijde der Republiek onder de naam fort de Nolle, doch was toen niet meer dan een wachthuis. Deze kustbatterij, deels voor de Engelse inval gebouwd, bestond uit een vrijwel regelmatige vijfhoekige redoute met zijden van 80 meter lengte, omgeven door een brede natte gracht. Hier binnen stond een gemetselde loren met een diameter van 7 meter en een hoogte van 7,75 meter, voorzien van een platform, dat evenals de verdiepingen middels een aangebouw de traptoren met een middellijn van 3,5 meter kon worden bereikt. Vóór het fort, tegen de zee dijk aan, lag een zware kustbatterij met gemet selde gewelven. Meer naar de stad toe, ter hoogte van het einde van de Boulevard Evertsen, lag het fort Kenau Hasselaar, een lunet gelegen op een duintje, er stond een kleine bomvrije toren in. Zuid van de huidige zeesluizen was een kustbat terij opgeworpen tegen een uitspringende hoek van de zeedijk (later genoemd naar Admiraal Tromp). Oost van de huidige buitenhaven bevonden zich nog een drietal forten, die tot de positie van Vlis singen behoorden. De eerste was het fort St. Hi- laire (later fort Admiraal De Ruyter) daterende van vóór 1809. Het lag oost van de havenmond, toenmaals bij een uitspringende punt van de dijk. Deze sterkte had de vorm van een onregelmatige zevenhoek, en was omgeven door een natte gracht. Binnen het fort stond een toren en tegen de zee dijk een kustbatterij, die vrijwel identiek waren aan die van het fort de Nolle. Als tweede moet het zuidoost van Ritthem gelegen fort Lacoste (later fort Zoutman) worden vermeld. Het was een regelmatige zeshoekige aarden redoute, voor zien van een natte gracht; de kustbatterij lag tegen een hoek van de zeedijk. Het meest ooste lijk gelegen fort Rammekens, dat in 1547 door de Spanjaarden werd gebouwd, werd door de Fran sen met een aarden kroonwerk uitgebreid. Voor de historie en beschrijving moge worden verwezen naar het artikel van J. de Kuiper in het Zeeuws Tijd schrift, jaargang 1965. Tot het landfront behoorden een drietal nagenoeg identieke kroonwerken, die in een boog met een straal van ongeveer twee kilometer van het cen trum rondom de stad lagen. Deze kroonwerken hadden in de keel, dat wil zeggen in het naar de stad gerichte front, een reduit. Het was een ambitieus plan, want deze drie for- 118

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 82