ten waren in oppervlakte elk bijna een derde zo
groot als de stad binnen de veste, terwijl zowel
de lengte van de op te werpen wallen als de uit
te graven grachten ruim acht kilometer bedroeg.
Geen wonder, dat de Fransen, die met financiële
moeilijkheden en gebrek aan arbeidskrachten
kampten, deze werken onvoltooid hebben moeten
achterlaten. Zij werden met de namen Linker-,
Midden- en Rechterkroonwerk aangeduid, evenzo
de daarbij behorende reduits.
Het linker kroonwerk lag oost van de weg naar
Koudekerke; het bijbehorende reduit, een regel
matige vijfhoek met facen van 77 meter, voorzien
van een faussebraye (of onderwal) en beschermd
door een bedekte weg met glacis, lag binnen de
huidige Menno van Coehoorngracht. De verbin
ding tussen het kroonwerk (met twee hele en
twee halve bastions), en het reduit geschiedde via
een gemetselde poterne; de toegang tot het geheel
werd bij alle drie reduits gevormd door een houten
brug over de natte gracht. Het middenkroonwerk
zuid van West-Souburg gelegen, werd geheel vol
tooid; het was het grootste van de drie. Het noor
delijke front, was, behalve met een faussebraye,
gedekt door een bedekte weg en glacis met een
ronde wapenplaats voor het middelste front.
In het reduit bevond zich een gemetselde poterne
die toegang tot het kroonwerk verleende. Binnen
het reduit was een niet-voltooide gekazematteerde
kazerne van 41 bij 27 meter, met twee binnen
pleinen, voor een legering van 200 man.
Aan het rechter kroonwerk, oost van de buiten
haven ontworpen, is men nauwelijks begonnen;
het reduit van dezelfde vorm en afmetingen als
het linkerreduit was vrijwel voltooid.
De oorzaak van de zwaarte van deze defensie
werken aan de landzijde van Vlissingen moet
worden gezocht in de vrees voor een herhaling
van de inval der Engelsen in 1809, toen zij tussen
het fort De Haack en Veere landden. Ook deze stad
heeft Napoleon laten versterken door een envelop
pe van bastions en ravelijnen om het 17e eeuw tra-
cee heen. Behalve deze versterkingen hebben de
Fransen de bedoeling gehad om het omliggende
terrein te inunderen door het Scheldewater via de
hoofd- en voorgracht in te laten, doch, zoals ach
teraf is gebleken, hadden de daarvoor benodigde
sluizen een te hoge drempel en te weinig capa
citeit om een afdoende onderwaterzetting te be
werkstelligen.
De door Napoleon aangelegde vestingwerken ge
tuigden van een grote visie en waren een mach
tig land, als het toenmalige keizerrijk, waardig. In
een memorie van de majoor-ingenieur Von Müh-
len van 20 november 1841, waarin hij de regering
voorstellen moet doen om de positie van Vlissin
gen te verbeteren, verzucht hij dan ook: „Zulk
een colossaal plan ten uitvoer ie brengen kan
slegts door een mogendheid geschieden, die nog
geld, goed of menschen ontzag tot bereiking
zijner oogmerken, doch ons klein rijk en de be
krompen hulpmiddelen doen gewigtige bezwaren
daartegen ontstaan."
Na het vertrek der Fransen bleef de positie van
Vlissingen gehandhaafd, de kustbatterijen Kenau
Hasselaar en Admiraal Tromp werden echter al
spoedig opgeheven. In 1833 werden de kroon
werken, voorzover zij waren opgetrokken, ge
slecht. Het terrein van het A,Aidden-Kroonwerk
werd een exercitieterrein, later vliegveld. De bij
de kroonwerken behorende reduits bleven echter
in het systeem gehandhaafd en tal van projecten
tot verbetering getuigen nog van het grote be
lang, dat men aan het verdedigingssysteem van
Vlissingen bleef hechten.
Zoals reeds in de aanhef werd vermeld, werd
de vesting Vlissingen in 1867 opgeheven, hetzelfde
gold voor de forten de Nolle, De Ruyter en Ram-
mekens, alsmede de drie reduits. De vrijgekomen
terreinen konden nu plaatsmaken voor de aanleg
van nieuwe havens en het graven van het kanaal
door Walcheren. De verdedigingswerken van Bres-
kens, die met die van Vlissingen voor de afslui
ting van de Westerschelde een eenheid vormden,
werden in de jaren 1868 en 1874 opgeheven.
Van de vestingwerken, die eens Vlissingen tot een
machtig bolwerk aan de toegang tot Antwerpen
maakten, zijn heden ten dage slechts enkele frag
menten bewaard gebleven. Van de oude kern van
de stad zijn nog zichtbaar de stenen beer op
het eind van Boulevard De Ruyter, waar de scher
pe bovenkant met de monnik nog in de dijk valt
waar te nemen, voorts een der torens van de
oude Gevangenpoort met het daarbij behorende
uitspringende bastion. Tegenover de nieuwe West-
poortflat toont een uitspringende hoek de plaats
van het oude Leugenaars-bolwerk en onder de
rotonde liggen de door Napoleon gebouwde ka
zematten (in 1890 opgehoogd), met de poort,
toegang gevende tot het Roeiershoofd. De Boule
vard De Ruyter zelf was vroeger de omwalling
van het westelijke zeefront. Het rondeel aan de
ingang der Engelse haven is eveneens bewaard
gebleven. Meer oostwaarts zijn de Oranje-, de
Nassau- en de rechterflank en face van het Ca-
santsbastion, grotendeels met de uit hun bouwtijd
daterende bekledingsmuren, nog waar te nemen.
Oost van de Saillant van het laatste bolwerk,
onder een kleine brug, ligt de stenen beer, die
eens het oostelijk deel van de vestinggracht van
de Schelde afsloot. Van de oude kern van Vlis
singen is als restant van de versterkingen de Ge
vangentoren het best bewaard gebleven. De ronde
poorttoren maakte deel uit van de oude Gevan
genpoort, in welke naam een der vele bestem
mingen schuilt. Hij dateert uit het begin van de
16de eeuw en is opgebouwd uit lagen baksteen,
afgewisseld met lagen natuursteen. In 1894 werd
de toren vrij ingrijpend gerestaureerd. Door de
zware beschadiging in de Tweede Wereldoorlog
was een nieuwe restauratie in de zestiger jaren
noodzakelijk.
Hierbij is de top naar oude tekeningen nieuw
gemaakt, terwijl in verband met de bestemming
als oudheidkamer enige kruisvensters werden aan
gebracht.
Van de buitenwerken en gedetacheerde forten is
het oude uit 1547 stammende fort Rammekens
nog vrijwel intact; de door de Fransen opgewor
pen uitbreiding, het uit aarden wallen bestaande
120