periode tussen 1100 en 1200 en 184 de nauwelijks 22 jaar tussen 1200 en 1222. Het is duidelijk dat het oorkondenmateriaal toeneemt naarmate men verder in de tijd komt, hetgeen zijn weerslag zal vinden in de omvang van de volgende delen. Geografisch is de grens van het middeleeuwse graafschap Holland gevolgd, d.w.z. dat de Zeeuw se eilanden erin begrepen zijn, maar niet het huidige Zeeuws-Vlaanderen, dat toen deel uit maakte van het graafschap Vlaanderen. Ik ben het met dit historisch criterium eens, maar het is wel jammer, dat het zeer rijke oorkondenma teriaal van Zeeuwsch-Vlaanderen, waarvan een groot gedeelte nog onbekend genoemd kan wor den, nu verder in de archieven van Brugge, Gent, Rijsel en elders zal blijven sluimeren. Want eer dat men in Vlaanderen eens toe zal zijn aan een integrale publikatie van alle 12e- en 13e-eeuwse oor konden, zal er nog heel wat water door de Schelde stromen. Niet dat Vlaanderen op dit punt in wetenschappelijk opzicht achter zou staan, inte gendeel, het geeft op het terrein van de medië vistiek eerder de toon aan Koch is gevormd te Gent maar het materiaal is daar zo overstelpend, dat men zich noodgedwongen moet beperken. Hoewel dit laatste voor Holland en Zeeland eigenlijk pas goed voor de 14e eeuw geldt, heeft Koch zich ook voor zijn periode al een beperking veroorloofd. Een beperking, die begrijpelijk, maar desondanks betreurenswaardig is. Oorkonden van of met betrekking tot de graaf van Holland zijn steeds opgenomen, ook als hij handelt inzake gebieden buiten zijn terri torium. Als lagere heren uit Holland en Zeeland echter buiten de door Koch gekozen grenzen opereren, vinden we daarvan geen oorkonden opgenomen. De Zeeuwse heren Van de Maalste de, Van Kruiningen, Van Borsele en een vrij groot aantal anderen hadden bezittingen ten zui den van de Honte. De bewaardgebleven oorkon den dienaangaande zal men bij Koch vergeefs zoeken. De Zeeuwse heren komen overigens ruimschoots aan hun trekken. Van de 423 nummers hebben er 109 uitsluitend of voornamelijk betrekking op de Zeeuwse eilanden, Voorne niet meegerekend. Voor een betrekkelijk klein gedeelte van het graafschap is dit een hoog getal, temeer daar men dient te bedenken, dat van de resterende oorkonden een vrij groot aantal niet op Holland, maar uitsluitend op de Hollandse graaf betrek king heeft. Het aantal Zeeuwse oorkonden, dat aan Kochs grote speurzin is ontsnapt, zal ook in de toekomst laag blijken, maar niettemin mis ik een paar teksten. Op blz. 122 van mijn Zuid- Beveland, De historische geografie en de instel lingen van een Zeeuws eiland in de middeleeu wen haal ik een oorkonde aan van Govert van Schoten, heer van Breda, met betrekking tot de tol van Agger in het oosten van Z.-Beveland, die omstreeks 1190 moet zijn uitgevaardigd, en op blz. 77 een oorkonde, waarbij Gerulf, zoon van Volpichinus, land aan de abdij van Echternach op Walcheren schenkt. Deze oorkonde is evenals de vorige ongedateerd, maar valt waarschijnlijk nog binnen de termini van Kochs eerste deel. Willem van Koudekerke, die er in vermeld wordt, is vermoedelijk dezelfde als de gelijkna mige getuige in de oorkonde voor de Middel burgse abdij uit 1198 (Koch, nr. 232). Aan de andere kant is een hele reeks oorkonden opgeno men, die in het 19e-eeuwse oorkondenboek van Van den Bergh ontbraken, ook met betrekking tot Zeeland. We hebben nu eindelijk alle oorkon den van de O.L.V.-abdij van Middelburg en, voor zover van belang voor Zeeland, van de Vlaamse abdijen van Ten Duinen en Ter Doest bij elkaar. Onder de laatste zijn zelfs enkele stukken, die nog nooit eerder gepubliceerd zijn, zoals b.v. de overeenkomst tussen Ter Doest en Dirk Ever- deisz (van Kattendijke), die aan de basis ligt van het optreden van de Cisterciënsers in weste lijk Zuid-Beveland (nr. 249). De kritiek van R. Rentenaar in het tijdschrift Holland, jg. 3 (1971) blz. 8, op het opnemen van deze laat-12e-eeuwse oorkonde door Koch, wordt, dacht ik, voldoende weerlegd door hetgeen ik op blz 182 e.v. van mijn studie over Zuid-Beveland naar aanleiding van deze oorkonde heb geschreven. Ik zou door kunnen gaan met over alle Zeeuwse oorkonden stuk voor stuk iets te zeggen, maar dit heeft weinig zin. Misschien kan dat ter gelegenheid van de verschijning van een volgend deel, waarin nog meer onbekende oorkonden zullen worden afgedrukt dan in het eerste. De uitstekende diplomatische inleidingen van Koch betreffen in het eerste deel voornamelijk niet- Zeeuwse oorkonden, zodat ik daar ook aan voorbij ga. Ik hoop, dat de volgende delen niet al te lang op zich zullen laten wachten, want vooral het voorlopig achterwege blijven van een index van persoons- en plaatsnamen in het eerste deel, blijft ook bij het intensieve gebruik, dat ik persoonlijk al van het boek heb gemaakt, een moeilijk verteerbare zaak. Het eerste deel van het Hollands-Zeeuwse oorkon denboek van Koch is het beste werk, dat in dit genre ooit in Nederland is verschenen. Iedere mediëvist moet het aanschaffen en ik zou ook de amateur willen voorhouden: bedenk wel, als dit boek straks uitverkocht is, zal het antikwa- risch zeer moeilijk verkrijgbaar zijn en onge twijfeld erg duur worden. Wij hebben dit gezien met het vorige oorkondenboek, dat van Van den Bergh, dat al tientallen jaren lang slechts zelden op de markt komt. Degene die al een voorproef je wil hebben van de volgende delen van het nieuwe oorkondenboek wil ik nog wijzen op de regestenlijst van alle oorkonden, die voor zover bekend van de graven van Holland en Zeeland tot 1299 zijn uitgegaan, opgenomen in het uitste kende werk van de mede-auteur van het oorkon denboek dr. J. G. Kruisheer, De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, 2 delen, 's-Gravenhage - Haarlem 1971 (Hollandse studiën, dl. 2). 138

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 14