Toespraak bij opening tentoonstelling
Sarika Góth
A. Vtruly
Kunstzaal Van Benthem en Jutting, Middelburg, 25 maart 1972
Zomerdagen aan de Belgische kust bijna
zulke dagen zoals wij hier die allemaal van
Zeeland kennen. Veel zon, zacht zilte westen
wind, een kalme zee. De aquareltinten van Vlaan
deren. Geruis van de branding... maar daar is
wat heel bijzonders mee, want die is tot in het
land te horen, door de stilte van het land, die
wij nu niet meer kennen. Ik spreek dan ook van
een zomer van 58 jaar geleden, van de zomer
van 1914.
Een zomer in De Panne. Een heel bekende
Hongaarse schilder is daar met zijn vrouw en
zijn dochtertje aangekomen. In die vredige da
gen werkt hij veel aan doek na doek na doek. Het
lijkt, of niets die vrede van een vader, een moeder,
en hun kind zou kunnen verstoren.
Maar dat kan de agressieve menselijke geest, die
nooit te vertrouwen is. Een Servische moorde
naar schiet de Oostenrijkse troonopvolger neer.
Oostenrijk krijgt oorlog met Servië.
Duitsland sluit zich bij Oostenrijk aan. Rusland,
Frankrijk grijpen in. De Duitsers vallen België
binnen... en daardoor is dan voor de Belgen in
De Panne dat Hongaarse drietal ineens: DE
VIJAND. Dat is dan wel grote onzin, maar tegelijk
een grote bedreigende waarheid. Het gezinnetje
vlucht met achterlating van alle schilderijen, die
pas in 1920 weer terecht zullen komen... U kunt
er nog enkele in Veere vinden. Ze komen
gedrieën berooid in Hotel du Commerce in
Middelburg. Ze hebben een klein beetje Hon
gaars geld, maar dat wil niemand meer wisselen.
Op hoop van zegen huren ze voorzichtig in voor
iogies-met-onfbijt in dat hotel en goddank is
het ontbijt daar overvloedig, want daar zal het
hele etmaal op geteerd moeten worden.
Wat vooral dat 14-jarig dochtertje die dagen aan
Zeeuws brood 's ochtends naar binnen buffelt, is
opzienbarend. Het is haar goed bekomen, dat
Zeeuwse brood, en ook de Zeeuwse lucht en de
Zeeuwse kleur, heel Walcheren, het is haar
allemaal altijd goed bekomen, 57 jaren lang, tot
en met het Zeeuwse brood vanochtend in Veere
aan toe. Kijkt u maar: ze ziet er qoed uit, Sari
Góth.
Hoe het verder ging? Even gauw vertellen.
De Schikgodin van de Kunst grijpt hulpvaardig
in. Zij blaast de grote Nederlandse schilder Jan
Toorop in Domburg in, dat hij weer eens met de
eerste trein naar Den Haag moet gaan. Maar
zo'n vroege trein kun je met de Walcherse
stoomtram natuurlijk niet halen. Jan Toorop
tramt dus de vorige dag van Domburg naar
Middelburg om in Hotel de Commerce te gaan
overnachten, en ontmoet er Maurice Góth.
Die twee schilders bevallen mekaar meteen ge
weldig, en Toorop raadt Góth aan om óók naar
Domburg te komen. Daar schikt die Godin het
dan zo, dat de Hongaren bij de eerste de beste
zonsondergang de grote schrijver Arthur van
Schendel tegenkomen voor het Badpaviljoen.
Mooi werk van de Schikgodin! Toorop-van
Schendel-Góthde hechte basis is gelegd voor
een lange, warme en inspirerende kunstenaars
vriendschap.
En laat me hier meteen bijvoegen, dat er ook
nog wat goedgunstige kleinere musische beschik
kingen vallen. Het meisje Sari begint het emi
grantenleven met snel te gaan werken. Ze gaat
spanen doosjes met Hongaarse motiefjes beschil
deren, en de vrouw van de burgemeester van
Westkapelle vindt die zó mooi, dat ze de 14-
jarige de eerste opdracht van haar leven geeft
het beschilderen van een wit zijden schrijfmap.
Leuk en eervol voor Sari, ja maar even
blij met die opdracht is het tienjarig burgemees
terszoontje van Westkappel, want die heeft nog
nooit zo iets moois als dat Hongaarse meisje
gezien. Laat mij vaststellen, dat ik die Schikgo
din én mijn moeder nog altijd dankbaar ben,
want zonder hen zou ik vanmiddag niet het
plezier hebben, hier te mogen staan.
Sarika Góth, 'De poppenwagen' (reproductie, archief PZC)