Sórika Góth, 'Biafra' (reproductie, archief PZC)
Maar wie wij hier allen dankbaar moeten zijn, is
Arthur van Schendel. Als hij er niet geweest
was, zouden wij namelijk niet hierboven naar
Sari's schilderijen zijn mogen kijken. Op zijn
hoogst zouden wij elkaar namelijk dan beneden
tussen de boeken hebben ontmoet. Want het
meisje Sari wilde eigenlijk schrijfster worden.
Van Schendel was echter niet alleen een groot
schrijver maar ook een wijs man. „Eerst leren
leven, dan leren schrijven", zo raadde hij. Eerst
mensen leren kennen, de discipline van een
vak leren beleven.... dan zien of je er over
schrijven wilt en kunt". En hij heeft haar toen
naar de Kunstacademie in Den Haag toegepraat.
Zonder zijn raad hadden wij elkaar heel mis
schien nu beneden in de boekwinkel kunnen
treffen om van de schrijfster Sarika Góth een
handtekening te vragen in haar nieuwe boek of
bundel. Dat zou dan misschien wel een goed
boek geweest zijn, vooral voor, schat ik,
mensen die van Rilke houden, of van Chechov,
of van Van Schendel. Maar Sari is toen gaan
schilderen en tekenen, en ze is daar nooit meer
mee opgehouden, en ik houd het er voor, dat
wij daarmee aan een lang eind getrokken heb
ben.
Wij, hier op een maartse middag bij de opening
van haar tentoonstelling in Middelburg in 1972.
Maar hoevelen zijn er al vóór ons naar haar
werk komen kijken? Die zijn niet te tellen, sinds
1924, toen zij voor het eerst in de grote wereld
exposeerde, tezamen met haar vader Maurice.
Of sinds 1925, toen zij al zowaar nergens minder
mocht tentoonstellen dan in het Stedelijk Mu
seum in Amsterdam, toendertijd nog een insti
tuut van distinctie, dat aan de exposanten de
hoogste eisen stelde en waar, toen, Kunst zonder
Kunnen nog geen schijn van kans gekregen zou
hebben. Of sinds die andere exposities, altijd en
overal prijzend ontvangen én met de kostbare
waardering van de mensen van het vak, én met
de even weldoende belangstelling van de leken
met goede smaak voor een goed schilderijof
voor bijvoorbeeld het getekende kinderportret,
dat meer dan dertig jaren lang zozeer haar
unieke specialiteit was.
Tot vorig jaar aan toe op haar zo
succesvolle expositie in Parijs heeft ze de
mensen getoond, wat in haar lange, werkzame
leven hetzij tijdelijk, hetzij langdurig haar spe
ciale belangstelling gehad heeft de Zeeuwse
tuinen, haar poppen, haar portretten, haar bloe
men, haar vissen en soms ook zowaar haar
abstracte werk, dat haar, in tegenstelling met
wat de leek soms zou kunnen denken, altijd
extra veel kostbare werktijd gekost heeft.
Maar abstract, op poppen, of vruchten, of tuinen,
vruchten van gerijt vermogen tot een diepe
altijd heel herkenbaar Sari Góth. Ik denk mede:
door de suggestie van een geestelijk beeld achter
het raadsel van de verschijningen. Met het
toenemen van de jaren werden haar schilderijen
meer en meer herkenbaar als enerzijds de
vruchten van gerijt, vermogen tot een diepe
vrouwelijke meditatieve verzinking in zichzelf en
de natuur, en anderzijds van een in grote
zelfdiscipline verworven vakmanschap. Kijkt u
naar haar later werk: die flesjes waarmee zo
fijn te componeren viel „Ik hou van het
schilderen van dingen waar eigenlijk niets aan
is", zegt ze, en dan worden zulke flesjes op een
sleutel of een bakje met al haar kunstenaarsres
pect voor de materie tóch dingen uit een eigen
droom, en zo, als Alles Vergangliche, tot Ein
Gleichnisz. Kijkt u naar het schilderij van de
twee verlaten stoelen, een tafeltje met een
kleedje, wat vruchten, een tuin.... vertellen die
gewone dingen niet een verhaal van achter hun
verschijning? haar verhaal? ons eigen verhaal?
hoe suggestief! 'Chechov in Veere' heb ik moeten
denken bij dat schilderij.
Wel, als een kunstenaar, die die naam verdient,
iets maakt, vinden we altijd een pogen om
tegelijk én ziel te geven aan de materie, én
stoffelijke vorm aan een idee. Dat mag dan een
mooi pogen heten en eigen een bovenmenselijk
want zo heeft God de wereld geschapen. Geluk
kig toont die kunstenaar zich ook sterk verwant
met alle gewone mensen, als hij ten toon stelt
in die zin, dat immers alle mensen blijven lijken
op kinderen, die als ze van de 4de, de 5de, ja
van de 6de traptree springen, roepen: KIJK MIJ
EENS, er is nauwelijks een menselijker kreet
dan deze. En hij heeft veel zin ook. Want elk
normaal mens heeft, wil er iets goeds uit zijn
handen komen, drie dingen nodig de wil om
iets uitzonderlijks te presteren, én het vermogen
140