stucplafonds, beneden waren in de voor- en achterkamer de 17de-eeuwse moer- en kinderbin ten weer te voorschijn gebracht. De meeste 19de-eeuwse wijzigingen hebben wel licht plaatsgevonden omstreeks I860, een ver bouwing vastgelegd door een datumsteen in de toen nieuw uitgebouwde keuken, waarachter een 'meidenkamertje' en waarboven een extra ka mer, tezamen het rechter of westelijk terreinge deelte achter het huis beslaand, naast de waarschijnlijk bij diezelfde gelegenheid ten bate van de buurman ingekorte tuin. In de hoek van woonhuis en keuken was een met blauwste nen belegde 'plaats' met een regenbak, die een bijzonder groot reservoir had. Bovendien was er tegen de oostmuur van de tuin een 'bron' (welput), die vermoedelijk een 17de-eeuwse (bij)keuken van water heeft voorzien, een pot- tenhuis, waarvan nog restanten van plavuizen in de tuin aanwezig waren. Deze welput is buiten gebruik geraakt toen in de 18de of 19de eeuw de keuken werd verplaatst naar de tegenoverliggen de kant van het achtererf, aldus mijn veronder stelling. Hiermee is in grote trekken de beschrijving gegeven van het huis, zoals het in 1940 zich vertoonde en van de oudere fasen, die men daaruit afleiden kan. Wat vertelt de geschiedenis van dit huis ons over de wooncultuur van onze voorouders? In dit opzicht zijn de diverse fasen voor zover wij die kennen toch wel mededeelzaam. Allereerst het begin, door mij gesteld om streeks 1630-1640. Een simpele indeling; niet talrijke, maar grote, eenvoudig gevormde ruim ten. Kenmerkend is: het bedrijf aan huis; of: de mens woont bij zijn werk in. De woonkeuken achter de voorvloer is ook utiliteitsruimte. De eigenlijke woonruimte, met een representatief vertrek, is de verdieping, maar ook deze is zeer simpel van indeling hoe rijk ook de vertrek ken betimmerd en gemeubeld kunnen zijn ge weest en hoe groot van omvang ze ook waren. Toch was ook deze verdieping niet uitsluitend voor wonen gereserveerd. Het hijsen van goede ren ging zijn gang naast de voorzaal en de trap was een communicatie, die liep van de voorkel der en de voorvloer naar de koopmanszolder, alle verdiepingen en vertrekken tegelijk be dienend, zowel voor bewoning als commercie. De 18de eeuw: de goederenopslag en -handel aan huis heeft afgedaan. Er is behoefte aan differentiëring van de woonruimten en aan meer luxe. Er komt een voorgang, voorzien van mar meren vloer en plint. Een apart kabinet of salet terzijde daarvan. Achter het kabinet om ver dwijnt de voorgang via het onveranderd gelaten trappenhuis nu in een achtergang, als zodanig afgescheiden van een representatieve salon. In de 19de eeuw zet het proces van voorzie ning in meer accommodatie zich voort, zij het op kwalitatief nogal wat lager niveau. Wat op de verdieping eerst twee ruimten waren met aan de voorkant de gang terzijde voor het hijsen, wor den nu drie kamers en een keuken later badkamer met een plat boven de achferbouw. De achterbouw zelf omvat behalve de keuken twee extra kamers. Behalve het toilet achter tegen de tuinmuur naast tuinkasten nu ook in de achtergang een toilet. Al deze wijzigingen gingen gepaard met het vereenvoudigen van de schoorstenen en het inbrengen van pla fonds. Dit soort huizen heeft tegen 1900 zijn diepte punt beleefd; er was toen meermalen een bewo ning in gedeelten. Winkeltjes van zeer bescheiden allooi hokten beneden aan de straatzijde; gedeel ten stonden leeg; aparte verhuur, onderhuur en pensionbedrijf waren normaal. in het eerste kwart van onze eeuw trad een verbetering in. De historisch-bouwkundige waar de wordt ingezien. Restauraties, zoals die van 'De Steenrotse', alsook de activiteit van diverse verenigingen op oudheidkundig gebied maken het besef levend dat huizen van deze ouderdom en allure bijzonder zijn. De panden worden veelal opnieuw bewoond door één familie, hetgeen verde re verkrotting en verpaupering tegengaat. De bewoners behorende tot de middenstand, ook de ambtenaarlijke en die van het onderwijs proberen ze 'in stijl' te bewonen. In deze tijd zijn in 'De Salamander' diverse zolderingen van moer- en kindergebinten weer bloot gelegd en evenals de 18de-eeuwse schouw met zorg ge schilderd. In de salon werd overigens een raam in tuindeuren veranderd. Achteraf bezien was de periode vóór 1940 relatief voor dit soort panden een goede. De families die ze bewoonden konden dit nog doen zonder overheidssteun en overheidsinmenging. Zij konden zonder al te veel moeite de hand leggen voor zover zij dit niet al bezaten op meubilair, dat het in die oude ruimten deed. De huizen waren oudheidkundig bekeken onvoldoen de gedocumenteerd en historisch-bouwkundig nog niet terug-gerestaureerd; maar wel waren ze op een soort van natuurlijke wijze aangepast aan de behoeften van de eigen tijd, zoals het de eeuwen door gebeurd was, namelijk met behoud van het wezenlijke van het oude, maar toch als eigentijds gebruiksding, niet vervreemd van het normale leven van alledag en alleman. Integen deel, dit type oude huizen, van de grote maat tot de kleinere en de kleinste, was grotendeels het enige dat in een stad als Middelburg voorhanden was en in gebruik. Het is niet nodig hier in te gaan op al die vele veranderingen na de tweede wereldoorlog, die dit wereldje ondersteboven gekeerd hebben en waardoor dit soort monumenten in een zo wezenlijk andere positie is geraakt. 133

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 9