Intussen gaan de netten weer over boord, de stalen lijn glijdt het water in. Dertig meter diep schrobben de korren over de bodem. Wat zal er straks te voorschijn komen? Schipper Schot zegt: „Sinds mijn jongensjaren zit ik al op het water en bij elke trek ben ik nog nieuwsgierig wat er boven komt." Er is de tiende juni zeldzaam veel boven gekomen. Nog twee kiezen van de mastodont, een kies van de zogenaamde zuidelijke olifant en stukken bot van deze beide uitgestorven diersoorten. Verder bot en gewei van herten, een hielbeen van een groot roofdier, een scheenbeen (vermoedelijk van een walrus), twee sleutelbeenderen van een fossiele schelvis. Tijdens de thuisvaart gaan de stukken van hand tot hand. De Leidse paleontoloog die het op prijs stelt onvernoemd te blijven, omdat niet hij, maar zijn Instituut hier aan het werk is! geeft de vraagstellers het volle pond. Zo even was hij nog de wetenschappelijke werker in het veld, nu is hij de docent die geduldig en met kennelijk plezier de vragen beantwoordt van geïn teresseerde leken. Hij heeft de overall voor een colbertje verwisseld, een attent lid van de beman ning heeft de beslijkte laarzen van de meester een beurt gegeven. „Hoe verklaart u dat de botten van land- en zee dieren zo dicht bij elkaar worden opgevist?" „Wel, uit dat feit mag je opmaken, dat Zeeland in het begin van het IJstijdvak ook al op de grens van land en zee heeft gelegen. De lagen waaruit onze vondsten afkomstig zijn, waren vlak voor de kust óf in de monding van een brede rivier afgezet. De landdieren kunnen bijvoorbeeld tijdens een plotselinge inundatie of bij het drinken in een ster ke stroom geraakt zijn en toen verdronken. Ik ver moed dat ze niet verder dan enkele kilometers van de plaats leefden waar we nu hun botten gevonden hebben. En mogelijk nog veel dichter bij." „Een van de stukken determineert u als het hielbeen van een groot roofdier „Ja, dat is een kwestie van vertrouwd zijn met ske letten. Ik vermoed dat we hier te maken hebben met een bot van de sabeltandtijger, waarvan vroe ger op dezelfde plaats eens een stuk onderkaak is opgevist. Maar daar ben ik niet zeker van." „Dat cilindervormige staafje hebt u een fossiele hyena-keutel genoemd; waarom nu juist van een hyena I" „Het komt maar zelden voor, dat uitwerpselen fos siel bewaard blijven. De keutels van de gevlekte hyena bieden daar de beste kansen toe, omdat het dier niet alleen vlees eet, maar ook grote bot ten stuk knaagt. De kalk uit die beenderen komt in de excrementen terecht en dit maakt dat hyena keutels een grotere kans op fossilisatie hebben dan die van andere dieren." Het silhouet van Zierikzee groeit per minuut, we liggen al haast voor het havenkanaal. De weet gierigheid van het gezelschap blijft groot en wanneer straks de Wilhelmina aan de Nieuwe Haven is afgemeerd, wordt het moeilijker nog een beroep te doen op de deskundige. „Mag het nog een keertje?" „Ga gerust uw gang." „Hoe kunt u nu aan een stuk hertengewei zien of de drager voor of na de bronsttijd omgekomen is?" ,Heel eenvoudig. Een hert vormt elk jaar een nieuw gewei, dat na de bronsttijd afgeworpen wordt. Die geweien zijn uitgroeisels van de voorhoofdsbeen deren. Hierop zit een uitwas, de zogenaamde rozen krans. Bij het afwerpen breekt het gewei vlak onder die rozenkrans af. Kom je nu een gewei tegen waar de rozenstok en zelfs nog een stuk voorhoofdsbeen aan vast zitten, dan is het duidelijk dat het dier gestorven is voor dat de bronsttijd beëindigd was." „Een vraagje nogwaar gaan deze vondsten heen „Voor een deel naar Leiden, anderdeels naar het museum in Zierikzee. Ze hebben daar een heel belangwekkende collectie opgebouwd." De man uit Leiden peilt de ondergrond van de vraag, hij vult nog aan: „Het is niet zo belangrijk

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 20