Mond riaan, Den Haag, Domburg A ndré Oosthoek Eerste aantekeningen bij een tentoonstelling Er zijn bij de grote Mondriaan-tentoonstelling, nog tot 29 september in het Haags Gemeentemuseum1), veel op- en aanmerkingen te plaatsen, maar in elk geval niet deze dat het werk uit en naar aanleiding van de „Zeeuwse tijd" van de schilder een onvol doende belichting heeft gekregen. Men krijgt veeleer de indruk dat de Mondriaan zoals de wereld hem heeft leren kennen, de „grondlegger" en uit bouwer van het neo-plasticisme, niet dan bij toeval of wat bewuster slechts via een noodzake lijke en uiterst summier gehouden verwijzing naar die voor het beeld van de kunstenaar zo beslissen de fase, ontmoet mag worden. Wat in Den Haag vele malen dubbel schijnt te tellen is de aanloop periode, de aandacht is navenant, en op het eind ervan stuit men letterlijk op de erkende Mon driaan, geen apotheose, eerder een vlug sluitertje. In de aanloopperiode is de „Zeeuwse tijd" bepaald niet onbelangrijk. Allereerst die wat vreemde uitdrukking „Zeeuwse tijd", catalogus en tentoonstelling spreken zelfs van „Zeeuwse periode" als gold hef een in het oeuvre van de schilder afgebakende periode. De uitdruk king is in zoverre terecht gebruikt dat Mondriaan enkele seizoenen achtereen in Zeeland gewoond en gewerkt heeft, indrukken van dat Zeeland opge daan en duidelijk aanwijsbaar verwerkt heeft en in die verwerking ook lang na zijn verblijf op Walcheren even duidelijk aanwijsbare basislij nen heeft gevonden voor zijn latere werk. Om zo bepaald de aanduiding „Zeeuwse periode" aan te Duin VI, 1909/1911

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1972 | | pagina 5