halve in vier groepen gedeeld: de reeksen „boom",
„foren", „molen" en „duin". Over de chronologie
van ontstaan zegt deze vierdeling weinig, het is
wel een handzame formule om op verder te
bouwen.
We zien in deze reeksen een opvallend grote ver
bondenheid van Mondriaan met het grote land
schap dat hem omringt. Dat landschap, de sfeer,
ligt er vast, groot: zijn kerken en molens staan,
vingers naar een hevige lucht, een lucht waar het
licht heerst. Voor alles spreken h:erin kracht en een
schilder die niet anders dan uit die kracht schildert.
Het is een „staand" schilderen, werken in de hoogte
en daf bepaald indrukwekkend. Ook als de hoogte,
in de duinenreeks, de breedte wordt, geschiedt dat
met eenzelfde kracht. In de bomenreeks, die in en
na jaren een zeker zo interessante uitwerking zal
krijgen als die van de Domburgse kerk, komen
hoogte en breedte elkaar tegen op het keerpunt dat
voorlopig naar het cubisme zal wijzen.
Het zou te ver voeren in dit korte artikel dat niet
meer wil zijn dan een verwijzing naar enkele
Vuurtoren bij Westkapelle, ca. 1909/1910 (99)
Kerk te Domburg, 1910/1911 (109)